CD-recensie

 

© Aart van der Wal, december 2008


 

Duruflé: Requiem op. 9 (versie 1961) - Prélude sur L'Introït de L'Épiphanie - Fugue sur un thème d'Henri Rabaud - Quatre motets sur des thèmes grégoriens op. 10 - Chant donné en hommage á Jean Gallon - Méditation pour orgue - Messe 'Cum Jubilo' op. 11.

Magid El-Bushra (countertenor), Mark Chaundy (tenor), Peter Harvey (bariton), Martin Ford en Richard Pinel (orgel), English Sinfonia, Choir of Magdalen College, Oxford o.l.v. Bill Ives.

Harmonia Mundi HMU 807480 • 75' • (sacd)


Deze derde en laatste, uit 1961 stammende versie van het Requiem is naar mijn gevoel de mooiste, best uitgebalanceeerde van de drie. De eerste versie dateert van 1947 en kent een veel groter orkest dan de derde versie. Daartussen staat dan de tweede versie met uitsluitend orgelbegeleiding, die vooral daardoor extra aantrekkelijk is voor (amateur)koren die zich geen orkestbegeleiding kunnen veroorloven, met daarbij bovendien als voordeel dat in dit geval met een kleinere koorbezetting kan worden volstaan.

Deze uitvoering van het Requiem kent geen vrouwenstemmen: alle vocale partijen zijn voorbehouden aan mannen- en jongensstemmen, wat het op gregoriaanse modi gestoelde werk een bijzondere puurheid geeft. Daar komt dan nog bij dat we hier met volle teugen mogen genieten van alle verworvenheden van de ongebroken Engelse koortraditie, die niet alleen door de vele 'colleges' wordt gedragen. Het Engelse muziekleven groeit en bloeit, met zijn vele amateurorkesten en -koren, die in de vele dorpen en steden grote publiekstrekkers zijn. Ook vandaag zijn er vele Engelse componisten die juist voor deze amateurensembles veel muziek hebben geschreven, zoals John Rutter (1945) en John Tavener (1944), die juist daaraan een groot deel van hun populariteit te danken hebben. Wie eens kennis wil maken met die oer-Engelse, spontane omgang met muziek moet eens kijken én luisteren naar het televisieprogramma Songs of praise, iedere zondagavond op BBC 1. Waar wij altijd en eeuwig achter het orgel aanslepen en in een treurige dreun ons geloof bezingen, zijn de geïnspireerde Engelsen fier en zeker, met een blijmoedigheid die in calvinistische kringen eenvoudigweg ongekend is.

Het Magdalen College in Oxford heeft een prachtig koor (hoeveel koren zijn er in Oxford en Cambridge eigenlijk?) dat door en door muzikaal is, maar dat in Duruflé's meesterwerk doelbewust heeft gekozen voor een echt gregoriaanse aanpak, die niet iedereen zal aanspreken. Dat betekent dat de expressie minder uitgesproken is, kaler zo u wilt. hoewel de Requiem-partituur zelf duidelijk tendeert naar een bezetting die geschikt is voor een grote kerkruimte, biedt het Magdalen-koor niet meer dan zo'n dertig stemmen: 15 sopranen, 6 alten, 4 tenoren en 6 bassen. Ook de orkestbezetting is aan de bescheiden kant: 2 violen, viola, 2 celli, contrabas, harp, pauken en 3 trompetten (plus orgel). Dat het koor qua samenstelling echter aanmerkelijk groter is, blijkt wel uit de Mis 'Cum Jubilo', waarvoor maar liefst 13 baritonstemmen werden ingezet.

Naar mijn smaak is die kalere expressie in het Requiem eerder een voor- dan een nadeel. De teneur van het werk is een geheel andere dan die van bijvoorbeeld Berlioz en Verdi, die - met alle respect voor hun geniale schepping - er veel 'pomp and circumstance' (met name in het Dies irae en het Rex tremendae) in hebben gestopt. Alsof zij de dodenmis aangrepen om muzikaal fors uit te pakken. Bij Duruflé, maar ook bij Fauré, is het juist de eenvoud die regeert, een puurheid ook die de Requiem-tekst een heel bijzondere muzikale glans verleent. Het Pie Jesu (solist: Magid El-Bushra) en het Libera me (Peter Harvey) zijn van een heel bijzondere schoonheid. Beide Requiems bewegen zich eigenlijk meer in de sfeer van dat van André Campra (1660-1744), al zitten er dan meer dan twee eeuwen tussen.

Bij de vier motetten en de mis ligt het anders. Hier had een rijkere expressie zeker niet misstaan, integendeel. Ives heeft hierin de beperkt gehouden expressieve lijnen van het Requiem bewust doorgetrokken, wat mij met name in het Gloria, het Benedictus en het Agnus Dei niet echt kan bekoren. Dat geldt evenzeer voor de solistische bijdragen van Mark Chaundry (in het Gloria en het Benedictus).

De orgelstukken zijn hier zeker geen 'opvullers', maar schoolvoorbeelden van Durufle's grote orgelkunst, die Martin Ford ideaal vertolkt, met goed gekozen registraties en een orgelklank die staat als een huis.

De opname werd gemaakt in het Magdalen College, in een ruimte met tamelijk veel nagalm, die door de beide opnametechnici (Keith Grant en Gerry O'Riordan) goed onder controle is gebracht. Misschien had een iets andere microfoonopstelling de vanaf forte optredende hardheid in de stemmen min of meer kunnen voorkomen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links