CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2022 |
Vrouwelijke componisten komen de laatste jaren meer in de belangstelling te staan. Dat is zonder meer positief, onverschillig of het een hype is, of een trend die blijvend is. Net als bij de mannen zit er nogal wat kaf onder het compositorisch koren, maar dat is binnen de context van onze huidige tijd en percerptie niet zozeer van belang. Dat de dames er zijn is het belangrijkste wapenfeit, zowel uit verleden als in het heden, met de hoop dat het in de toekomst niet weer zal afkalven.
De westerse muziekgeschiedenis heeft een onoverzienbaar aantal prijswinnaars gekend, een trend die zich tot op de huidige dag heeft voortgezet. Zoals ook de talloze concoursen in binnen- en buitenland niet zijn weg te denken. Maar wat is daarvan blijven hangen? Ook hierin hebben de raderen van de geschiedenis danig ingegrepen. Zelfs de namen van de meest fameuze winnaars van de aloude Prix de Rome zal vrijwel niemand prompt paraat hebben. Hoe meer er is, hoe minder het beklijfd. Fernande Decruck geboren Breilh (1896-1954) was zo'n prijswinnares: studerend aan het zéér prestigieuze Parijse conservatorium verwierf ze de ene prijs na de andere. Daar waar ze eerst piano, harmonie en fuga studeerde om later zelf vele studenten in het vak op te leiden, waaronder niet de minste: de later wereldberoemd geworden componist en organist Olivier Messiaen, die in bewondering en respect zelfs een van zijn composities aan haar opdroeg. Improvisatie leerde ze van niemand minder dan Marcel Dupré. Haar talent moet ook op dit gebied groot zijn geweest, want in 1928, twee jaar na haar eerste lessen bij Dupré, had ze al een uitnodiging te pakken voor een grote orgeltournee in de Verenigde Staten. Later, toen New York haar domicilie werd, gaf ze nog een groot aantal orgelrecitals in de Big Apple. Maar ze componeerde ook, een vakgebied waarin ze zich vooral toelegde op het orgel (immers haar lijfinstrument), maar ook op de . saxofoon en contrabas omdat haar man beide nu eenmaal deze instrumenten professioneel bespeelde. Dat het echtpaar langdurig in New York verbleef had daarmee ook alles te maken, want haar man Maurice maakte als saxofonist en bassist een aantal jaren deel uit van het New York Philharmonic onder Arturo Toscanini. Het was ook in New York dat veel van haar composities ontstonden. Eenmaal weer terug in Frankrijk begon ze in 1932 in Parijs een eigen uitgeverij, Les Éditions, vooral toegespitst op de publicatie van haar eigen werk. In 1937 volgde haar aanstelling als docente aan het conservatorium van Toulouse om zich vanaf 1942 vooral toe te leggen op het componeren. In 1950 scheidde het echtpaar, wat de nodige financiële problemen met zich meebracht. Ze eindigde haar loopbaan als docente harmonie aan het conservatorium van Fontainebleau, tot zij in 1957 als gevolg van haar toch al geruime tijd slechte gezondheidstoestand overleed. Haar muziek is geworteld in een amalgaam van barokke en klassiek-romantische stijlen. Vasthoudend aan lang gevestigde tradities betekent dit gemakkelijk toegankelijke muziek met een door de bank genomen sterk melancholieke inslag. Dat zij een vooraanstaand docente moet zijn geweest blijkt niet in de laatste plaats uit haar compositie- en instrumentatietechniek, want die mag er zijn. Toch is haar werk niet van dien aard dat het zich ooit zal kunnen losmaken van de druk bezette periferie der mindere goden. Dat het label Claves aandacht aan haar werk besteedt is evenwel, zeker vanuit Zwitsers perspectief, volkomen terecht, nog eens versterkt door het uitstekende uitvoeringsniveau, waarvoor de vier solisten en het (mij onbekende) Jackson Symphony Orchestra (genoemd naar de gelijknamige stad in Michigan) onder leiding van Matthew Aubin borg staan. index |
|