CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2019 |
François Couperin (1668-1733), beter bekend als Le grand ter onderscheiding van zijn muzikale familieverwanten (Louis (1626-1661), Charles (1638-1679), Armand-Louis (1727-1789), Marc Roger Normand (1663-1734) en Nicholas (1680-1748) was de belangrijkste Franse componist in het tijdvak tussen Lully en Rameau. Ook de dames uit de Couperin-clan lieten zich op muziekgebied niet onbetuigd: Marie Madeleine (1690-1742) was organiste en Marguerite-Antoinette (1705-1778) hofklaveciniste. Maar François was bij alle andere hoedanigheden tevens de belangrijkste figuur uit de Franse klavecimbelschool. In zijn muziek streefde François naar de verzoening van de gracieuze, lyrische kwaliteiten van de Franse muziek zoals die tot uiting kwamen in de werken van Lully met de energiekere stijl van Italiaanse componisten als Corelli. Niet voor niets gaf hij een van zijn belangrijke instrumentale werken uit 1724 de titel Les goûts réunis (de verenigde stijlen, met als ondertitel Nouveaux concerts) en componeerde hij als eerbetoon aan dat tweetal componisten voor elk een Apothéose waarin hij hun harmonieuze leven in het hiernamaals van de Elysische velden verklankte. Couperin is thans nog het bekendst om zijn vier banden met klavecimbelwerken, de Livres de clavecin uit 1713-1730 waarin hij onderverdeeld in 27 ordres zo'n 220 briljante miniaturen bijeenbracht, alle voorzien van vaak raadselachtige en niet zelden geestige, de fantasie stimulerende titels. Ze worden wel vergeleken met de vaak even elegante en raadselachtige schilderijen van zijn tijdgenoot Watteau. Hoewel deze stukken in wezen op dansvormen zijn gebaseerd, zijn de meeste ervan echte karakterstukjes, soms als portret van bepaalde met naam en toenaam genoemde individuen, soms als een uitbeelding van abstracties of natuurgeluiden, met fantasievolle titels als Les baricades mistérieuses (een van de bekendste), L'arlequin, Le croc-en-jambe en Les idées heureuses. Sommige zijn duidelijk descriptief, andere berusten op privégrapjes. De Couperins vormden een muzikale dynastie die vergelijkbaar is met die van de Bachs. De eerste baan die François kreeg als organist van de Parijse Saint Gervais kerk was al door zijn vader Charles en zijn oom Louis vóór hem bekleed en bleef in de familie tot 1826. Voor die kerk schreef hij als eerste van hem bekende muziek twee orgelmissen. Op 25-jarige leeftijd volgde hij zijn leraar, Jacques Thomelin, als een van de vier organisten van de koning op en een paar jaar later kon hij zijn positie aan het hof consolideren toen hij klavecimbelleraar werd van verschillende koningskinderen. Maar verder is eigenlijk niet zoveel bekend over zijn leven. Hij verwierf een familiewapen kort nadat hij aan het hof kwam en in 1702 werd hij tot ridder in de orde der Lateranen verheven. Jammer genoeg is niets van zijn correspondentie met J.S. Bach bewaard gebleven (vermoed wordt dat die brieven eindigden als afsluiting van jampotten), maar zoals blijkt uit zijn wel bewaarde brieven en uit zijn beroemde verhandeling over het klavecimbelspel L'art de toucher le clavecin moet hij een sardonisch gevoel voor humor hebben gehad. Misschien stond dat promotie aan het hof ten slotte in de weg totdat hij in 1717 de functie van d'Anglebert als klavecinist van de koning overnam; die functie bekleedde hij tot zijn dood in 1733. Op kamermuziekgebied zijn het vooral de in band 3 van het Livre de clavecin uit 1722 ondergebrachte Concerts royaux voor klavecimbel, viool, fluit, hobo, viola da gamba of fagot en de acht Nouveaux concerts voor strijkers, blazers en continuo uit 1724 uit Les goûts réunis die met hun kleurigheid de aandacht trekken. Hoewel het deze muziek mankeert aan de formele fascinatie en het rijke contrapunt van Bachs werken voor toetsinstrumenten, zijn de werken van Couperin persoonlijker en eigenzinniger, met de nadruk op melodie en rijk geschakeerde stemmingen van het luchtige en elegante tot het duistere en ingetogene. Karakeristiek voor Couperins muziek is haar esprit en vindingrijkheid. Dat komt ook uitermate beeldend naar voren in de reeds aangehaalde, uit vier afzonderlijke suites samengestelde Concerts royaux uit 1722; en zoals de traditie wil, hier gespeeld in kleine bezetting. De keus tussen viola da gamba en fagot is in deze opname uitgevallen ten gunste van de eerste, terwijl in weer andere opnamen beide instrumenten een gelijkwaardige rol toebedeeld hebben gekregen (onder meer door Les Concert des Nations onder leiding van Jordi Savall). De verdere formatie bestaat uit viool, fluit, hobo en klavecimbel, bespeeld door de in dit repertoire gespecialiseerde Christophe Rousset. Uitvoering en opname staan op het hoogste niveau. Merkwaardig dat in het boekje enige spelfouten (zo lezen we 'harpsichord sites' in plaats van 'harpsichord suites') niet zijn gecorrigeerd. Echt storend is het evenwel niet. index |
|