CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2024 |
In 2018, in een vraaggesprek met een Nederlands dagblad wijdde de Italiaanse pianiste Beatrice Rana (*1993) behartenswaardige woorden aan onze zucht naar perfectie:
Hoewel ze wat mij betreft het gelijk aan haar kant heeft valt er toch een niet onbelangrijke kanttekening te plaatsen: dat in een 'wereld van nullen en enen' de vertolking als zodanig tegen herhaald beluisteren bestand dient te zijn en dat eventueel daarin geconserveerde fouten dan onherroepelijk een storende factor (gaan) vormen. Ik ken geen opnameproducer die aldus genoegen neemt met fouten van een storend kaliber. Een oneffenheid, als een minder in het oor springende fout, wordt daarentegen menigmaal wel getolereerd omwille van het muzikale betoog (inherent aan het gecreëerde spanningsveld of de spanningsboog). Het is slechts een van de aspecten die tot een waterscheiding heeft geleid tussen studio en concertzaal, waarbij ook live-opnamen niet 'ongeschonden' de luisteraar bereiken. Veel wordt achteraf alsnog gecorrigeerd,aan de hand van het geregistreerde materiaal tijdens repetities en meerdere uitvoeringen. De luisteraar thuis merkt niets van de toegepaste selectie. De producer is, in samenspraak met de artiest(en), uiteindelijk verantwoordelijk voor het eindproduct (met inbegrip van de editing) zoals dat thuis uit de luidsprekers komt. Wat dit nieuwe album betreft was dit Alain Lanceron, met als opnameproducer, balance engineer en editor Jørn Pedersen. Het zijn welbekende namen in de wereld van de klassieke muziek. Pedersen ziet het als zijn taak 'to take responsibility for the various stages of a CD or broadcast recording from start to finish. This includes the musical and artistic aspects, the sound and balance during the recording sessions, as well as the editing & mixing in the post production stage.' Lanceron heeft greep op het gehele proces, met uitzondering van de grafische vormgeving, de marketing en de fabricage. Ik heb dergelijke processen zelf vaak genoeg bijgewoond om niet te weten dat tijdens de opname de nodige afwegingen worden gemaakt die de artiest(en) uiteraard rechtstreeks raken. Om mij tot de pianist te beperken: een passage een of meerdere malen overdoen, bepaalde nuances alsnog aanbrengen, de balans tussen linker- en rechterhand corrigeren, frases of accenten verbeteren, de ritmische component scherp(er) profileren, de oneffenheden in de melodische articulatie opheffen, enz. enz. Waarbij voortdurend moet worden gelet op het uithoudingsvermogen van de artiest in relatie tot de artistieke kwaliteit van het geheel. Eindeloos een passage (moeten) herhalen is niet alleen geestdodend, maar kan fysiek ook nog eens buitenproportioneel zijn. En dan heb ik het nog maar niet over de spanning die iedere opnamesessie voor alle betrokkenen met zich mee brengt Wie tenslotte de cd koopt (of streamt) verwacht - het is een vanzelfsprekendheid geworden - een sowieso technisch perfecte uitvoering (wat 'perfect' binnen de gegeven muzikale context ook moge betekenen). Alsof er een stilzwijgende overeenkomst zou zijn tussen consument en producent. De vraag is zeker gerechtvaardigd of men zo wel naar muziek zou moeten luisteren, maar een ondubbelzinnig feit is wel dat fouten die echt opvallen uit den boze zijn Rana raakte in dat interview in zekere zin de essentie van het musiceren dat zij omschreef aan de hand van een concertervaring met op het podium haar landgenoot Maurizio Pollini (*1942):
Het mooiste is natuurlijk als techniek en visie als 'perfecte' symbiose samenkomen, maar in essentie heeft Rana gelijk. Het interpreteren van muziek vráágt, nee vereist visie omdat het - in de meest simpele termen - anders niet 'werkt'. Al mag het nooit en te nimmer uitmonden in een visie die buiten de kaders van het muziekstuk valt. Al is het niet iedere luisteraar gegeven om tussen het een en het ander een ragfijn onderscheid te maken. Rana's Chopin en Beethoven valt niet in de categorie 'perfect'. Ze heeft er - het vraaggesprek in grote lijnen indachtig - wellicht ook niet naar willen streven, al had ze bij een iets lager tempo (zowel in het openingsdeel van op. 35 als van op. 106) incidentele (meer is het niet) smoezeligheid ongetwijfeld wel hebben vermeden. Anderzijds zijn er momenten dat zij het basistempo eigenzinnig vertraagt, zoals in het neventhema in het Doppio Movimento (op. 35). Het maakt indruk, maar bij herhaald beluisteren bekroop mij toch het ongemakkelijke ervan. In op. 106 durft ze het aan: Beethovens metronoomcijfers serieus nemen. Of ze naar Brendel heeft geluisterd (zijn laatste opname) weet ik niet, maar dienaangaande zijn er de nodige overeenkomsten; wat tevens als compliment mag gelden, want het is een vertolking als-uit-een-stuk, met uitgekiend pedaalgebruik, maar ook met veel aplomb (anders dan Kempff, Gilels en nog een aantal coryfeeën). Het bezonken Adagio sostenuto ontwikkelt zich onder haar handen werkelijk fenomenaal en mag baden in een bijna bovenaardse gloed. De uiterst weerbarstige slotfuga (Allegro risoluto) toont ons een pianiste van zowel pianistisch als vormtechnisch groot formaat. Tot slot nog dit. Een essentieel aspect van Beethovens muziek - onverschillig of het zijn instrumentale of koorwerken betreft - is die zo bijzondere spanning die de componist erin heeft gelegd door zowel de speltechnische grenzen te verkennen als te verleggen. Ook zijn late pianowerken getuigen van een dergelijke moed, zeker met het toen voorhanden zijnde instrumentarium, de 'Hammerklavier'-sonate in zeer hoge mate zelfs. Dat aspect is in de loop der tijd, gerekend vanaf zo ongeveer de jaren vijftig van de vorige eeuw, meer en meer deels ondergesneeuwd geraakt. Wat de pianomuziek betreft eigenlijk al met de komst van de ons zo bekende concertvleugel. Orkesten kennen nog slechts een luxe speeltrant, terwijl de vooraanstaande instrumentalisten hun hand niet meer omdraaien voor welke technische hindernis ook. Met de komst van de 'authentieke' orkesten, bezien vanuit de historiserende uitvoeringspraktijk, was die spanning er ineens weer, maar ook dat maakte al snel plaats voor dat luxe klankbeeld. De instrumenten werden alras beter, de musici gingen er veel gemakkelijker mee om. Zonder overdrijving zou gezegd kunnen worden dat ook Beatrice Rana in zekere zin gevangen zit in die zo spreekwoordelijk geworden luxe die daardoor relatief ver afstaat van wat de componist voor ogen moet hebben gehad. Zijn worsteling met de materie (de overgeleverde manuscripten, schetsboeken getuigen ervan), de alsmaar toenemende gehoorproblemen (de 'Konversationshefte' en correspondentie laten spreken ook dienaangaande boekdelen), de onvermijdelijke wrijving tussen het ongehoorde en de werkelijkheid: het maakt allemaal deel uit van het wordingsproces van en daarmee de spanningscarrousel in zijn muziek. Dat is best wel iets om goed over na te denken. Iedere generatie zijn eigen Beethoven doet zeker opgeld. index |
|