CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2021


Chopin: Ballade nr. 1 in g, op. 23 - nr. 2 in F, op. 38 - nr. 3 in As, op. 47 - nr. 4 in f, op. 52 - Impromptu nr. 1 in As, op. 29 - nr. 2 in Fis, op. 36 - nr. 3 in Ges, op. 51 - Fantaisie-Impromptu in cis, op. 66

Anna Vinnitskaya (piano)
Alpha 728 • 58' •
Opname: mei-juni 2020, Friedrich-Ebert-Halle, Hamburg

   

Ondanks de technische gebreken ben ik altijd diep onder de indruk gebleven van het Chopin-spel van Alfred Cortot, die in 1929 de vier ballades op het schellak zette. Maar ook de net zo legendarische Josef Hofmann kon het muzikale hart wat dit betreft diep treffen. Hij gaf acht jaar na Cortot gestalte aan een lezing die heel anders, maar daardoor niet minder verbluffend was. Individualisme ten top zou je mogen zeggen, musiceren op basis van zelf verworven ongebondenheid. Toen heel normaal, maar al decennia geleden uit ons beeld verdwenen en daardoor ook niet meer van deze tijd. Een tijd waarin met name door muziekcritici bijna iedere noot op een weegschaal wordt gelegd; en pianisten (én hun docenten!) min of meer gedwongen of bij gebrek aan voldoende individualisme diezelfde weg hebben gevolgd. Vladimir Horowitz en Arcadi Volodos hebben zich er nooit iets van aangetrokken en gelijk hadden ze.

Misschien was Artur Rubinstein wel de eerste pianist die, vergeleken met een Cortot en Hofmann, eind jaren vijftig met een uiterst 'klassieke' lezing kwam. 'Klassiek' in de zin dat het tempo relatief strak werd gehouden, de fraseringen niet aan eigen willekeur waren onderworpen en stormachtige passages in toom werden gehouden .

Anders dan misschien gedacht is het soms lastig zoeken naar de 'juiste' onderlinge temporelaties. Zelfs een gelauwerde pianist als Svjatoslav Richter wist mij op dit punt nooit te overtuigen. Zoals ik ook weinig opheb met vertolkers die virtuositeit boven expressie stellen of die uitdrukkingskracht vooral zoeken in een lager (basis)tempo. Ik noem in dit verband Nikolai Demidenko en Garrick Ohlsson, maar er zijn er helaas heel wat meer.

De vraag is uiteraard wat we als luisteraars-van-vandaag willen. Als we niks van dat verre verleden weten (Cortot, Hofmann, enz.) hebben we slechts een beperkt referentiepunt. Dan weten we niets van de dichterlijke vrijheden die pianisten zich zo'n honderd jaar geleden gunden. Ons Chopin-beeld wordt dan door geheel andere, eigentijdse parameters bepaald. Die omhullen een muzikale wereld die aanmerkelijk kleiner is geworden. De ritmiek is scherp afgebakend, de fraseringen en articulatie minder contourrijk, de retorica die daardoor niet of nauwelijks nog ruimte laat voor weldoordacht individualisme. Met als 'voordeel' dat de pianist zich niet al te nadrukkelijk tussen componist en luisteraar manifesteert. Het is de mores van deze tijd, van het 'objectieve' intellectualisme dat antwoord wil geven op een nooit gesteld vraag.

De Russische pianist Anna Vinnitskaya (1983, Novorossiejsk) koos met haar vertolkingen voor een voor de hand liggend scenario dat desondanks wel indruk maakt: dat van een knap verdedigd evenwicht tussen expressie en beheersing van vorm en inhoud binnen de kaders van haar technische perfectie. Waarmee ze in de voetsporen treedt van een aantal illustere voorgangers: Krystian Zimerman, Murray Perahia en Nelson Freire. Ze stileert, modelleert 'haar' Chopin volgens de ongeschreven wet van een boeiend betoog met overtuigend uitgewerkte verhaallijnen, een sterk ontwikkeld pianistisch profiel (klankkleur, pedaalgebruik, beeldende plastiek) en wars van doelloze diepzinnigheid. Het enige bezwaar dat eraan zou kunnen worden verbonden is dat zij zich heeft gevoegd naar wat al voorhanden is. Wat eigenlijk betekent dat risicovol, maar daardoor des te avontuurlijker spel buiten haar horizon is gevallen. Het lesprogramma is er niet op gericht en de 'markt' vraagt er niet om. Denk ik.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links