CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2016
|
De Chopin-liefhebbers mogen zich gelukkig prijzen. Ik besprak zojuist de formidabele vertolking van 24 Mazurka's (klik hier) en vervolgens dient zich Joseph Moog (1987, Ludwigshafen) aan met de drie pianosonates. Met de nadruk op drie, want meestal blijft het bij de laatste twee sonates omdat de eerste zowel bij vertolkers als bij publiek minder in de smaak valt. Het waarom is voor mij altijd een raadsel geweest. Deze benjamin heeft wel degelijk oorspronkelijkheid in zijn mars, getuige het Largetto in 5/4 maat, toen heel bijzonder maar nu de gewoonste zaak van de wereld. En wie wordt niet getroffen door die heerlijk bruisende finale? Terwijl het openingsdeel, Allegro maestoso, een markante veelkleurigheid tentoonspreidt die voortdurend laveert tussen drama en dichterlijke vlucht. Maar goed, het is zoals het is. Dat de Tweede sonate het meest bekend is geworden dankt het werk uiteraard aan die fameuze treurmars die onder meer voor harmonie- en fanfareorkesten een dankbaar repertoirestuk is geworden en gebleven. Menige notabel is op deze muziek ten grave gedragen, zelfs de heel wat mindere notabele Stalin. De Derde (met George Sand als grote inspiratiebron) staat met de Tweede te boek als een van de vele hoogtepunten in de pianoliteratuur. Bij Moog draait het om een zowel melodisch als harmonisch tot in de kleinste finesse uitgewerkte architectuur die geen enkele plaats biedt aan valse sentimenten. Het lijkt een paradox maar is het niet, deze pure poëzie in tonen met een prozaïsche inslag. Toonkleuren worden gecreëerd met behulp van een geraffineerd toucher en dito pedaalgebruik, de afbeelding is afwisselend krachtig en lyrisch, dramatisch en spectaculair tegelijk. Zoals in het Doppio movimento van de Tweede sonate waarin de extreem nauwkeurige linkerhand gelijke tred houdt met superieure expressieve exploraties in de rechter, met een scherp oor voor de volmaakte balans tussen beide. index |
|