CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2022 |
Het is jammer dat Ernest Chausson (1855-1899) het bij slechts één pianotrio liet. Het ontstond in de zomer van 1881 en werd al begin september voltooid. Het is dus niet, zoals zo vaak wordt beweerd, een 'jeugdwerk', al schreef Chausson het wel vrij kort na zijn studie bij César Franck en Jules Massenet aan de Société Nationale de Musique, waar het ook, op 18 april 1882, zijn première beleefde. Er werd helaas weinig acht op geslagen en eerst in 1919 verscheen het in druk, bij het Parijse uitgevershuis van Rouart et Lerolle. Wat mogelijk daarbij een rol kan hebben gespeeld zijn de overal in het stuk opduikende reminiscenties aan Chaussons leermeester Franck, wat door kritische oren wellicht werd 'verstaan' als te weinig oorspronkelijk. Het trio is bovendien tamelijk omvangrijk, met zijn vier delen die door de bank genomen een totale tijdsduur van zo'n 35 minuten opleveren. De belangrijkste conclusie moet evenwel toch zijn dat het een kostelijk werk is dat, hoewel wat laat, door de muziekwereld uiteindelijk ook als zodanig werd herkend én erkend. Het trio staat heeft zich danook met reden als repertoirestuk binnen de kamermuziek kunnen handhaven: hoe aanstekelijk kan 'jeugdige' overmoed zijn! Poème Élégiaque, voltooid in 1893, voor viool en piano (of orkest, want die versie is er ook), droeg Eugène Ysaÿe (1858-1931) op aan Gabriel Fauré. Het stuk staat qua bekendheid enigszins in de schaduw van zijn zes sonates voor viool solo, een lot dat zijn tweede 'gedicht', Meditation-Poème, voor cello en piano, zelfs nog sterker heeft getroffen. Maar het was wel dat Poème Élégiaque dat Chausson inspireerde tot zijn veel bekender geworden Poème en het uit dankbaarheid aan zijn goede vriend Ysaÿe opdroeg. Een vriendschap dus die zich ook muzikaal rijk heeft uitbetaald. Misschien interessant om te weten dat Ysaÿe zich in Poème Élégiaque liet verleiden tot een uit de Barok bekende kunstgreep: de G-snaar wordt verlaagd naar F (scordatura), waardoor de vioolklank nog aanmerkelijk intenser, donkerder wordt, aldus een nogal naargeestige sfeer oproepend. Het rapsodische Méditation-Poème ontstond rond 1910 en werd, evenals het Pianotrio van Chausson, pas veel later gepubliceerd: in 1921. Al lag dat wel aan hemzelf: zijn zelfkritiek loog er bepaald niet om en dat had weer zijn weerslag op de publicatie van zijn werk. Hij droeg het stuk op aan de cellist Fernand Pollain. Anders dan gebruikelijk hanteerde de componist voor het aangeven van de (vele) maatwisselingen boven de desbetreffende maat cijfers (2-3-4-5-6-enz.) in plaats van de bekende breukgetallen. Wat deze uitvoeringen demonstreren is de grote technische trefzekerheid van het ensemble die gepaard gaat met een indrukwekkend inzicht in de zozeer verschillende karakteristiek van deze drie werken. Het wekt aldus de onmiskenbare suggestie van een idiomatische verklanking die inspireert en - hoe kan het dan nog anders - tot herhaalde beluistering uitnodigt. De tempi zijn goed gekozen, het spel is afwisselend energiek en sensueel en de contrasten worden niet overdreven aangezet (zeker in Chaussons Pianotrio is de verleiding groot!) Zowel Monteiro als Rocha laat horen dat ook met een lichte toon de dynamische contrasten uitstekend tot hun recht komen. Ook de nogal klaaglijke, melancholieke sfeer in Méditation-Poème wordt raak getroffen. De samenwerking tussen deze drie Portugese musici is in een woord voorbeeldig. De door José Fortes gemaakte opname is eveneens zeer geslaagd: de balans is uitstekend (altijd lastig bij een pianotrio), in een perfect gedoseerde mix van helderheid en sonoriteit. Hulde ook voor het feit dat zowel de pianostemmer als degene die de pianist behulpzaam was bij het omslaan van de bladmuziek keurig is vermeld. Dat kom ik niet vaak tegen! index |
|