CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2023 |
In het cd-boekje licht de violist en dirigent Thomas Zehetmair zijn gemaakte keuze voor dit programma toe: als 'résumé and departure at once'. Het reeds in juni 2014 live opgenomen concert betekende toen tevens zijn afscheid als 'music director' van het Royal Northern Sinfonia (RNS), na een dienstverband van twaalf jaar, waarna hij door het orkest werd benoemd tot eredirigent. We kennen Zehetmair natuurlijk ook nog in een andere hoedanigheid: als oprichter van het in 1994 naar hem genoemde strijkkwartet waarmee hij ook in ons land optrad. Maar ook als violist én dirigent maakte hij hier zijn opwachting, zoals in een van de Zondagochtendconcerten, op 7 februari 2016 in Bachs Vioolconcert BWV 1042 en Brahms' Tweede symfonie. Het Dubbelconcert voor viool, altviool en orkest van de Brit John Casken (1949), in 202/13 speciaal geschreven voor Zehetmair en diens echtgenote, de altvioliste Ruth Killius, kreeg de titel The Subtle Knot mee, naar het gedicht The Ecstasy van Caskens landgenoot John Donne (1572-1631). In de woorden van Zehetmair: "The Double Concerto he wrote [.] establishes a broad arc between the English Renaissance and the music of today. It combines, in a very sensitive way, passionate love poetry by one of England's greatest poets and personal portraits of the dedicatees." Casken verwijst naar The Ecstasy: "We find two lovers sitting on a riverbank, their hands intertwined, 'Our eye-beams twisted, and did thread / Our eyes, upon one double string'. It seemed a perfect image for a Double Concerto for Violin and Viola, and the idea of bodies and souls searching for real and enhanced togetherness illuminates the way the solo instruments interact in the course of the piece. The work begins with the instruction to the viola player to play 'as if remembering an old folk song', 'singing to oneself', 'before being drawn elsewhere'. The quiet opening of the solo violin invites both instruments to travel to ever more remote regions. Later in the poem Donne writes: 'As our blood labours to beget / Spirits, as like souls as it can, / Because such fingers need to knit / That subtle knot which makes us man'. The title of the Double Concerto stems from this rich metaphor. As in other two-movement works of mine, the second movement takes up material of the first, but in a different garb." Wie naar stilistische verbanden zoekt zal ongetwijfeld in het werk van Witold Lutoslawski (met wie Casken in jarenlange vriendschap verbonden was en aan wie hij meerdere publicaties heeft gewijd) en dat van de Tweede Weense School (met name Alban Berg) de nodige raakvlakken daarvan vinden. Casken componeerde al eerder een aantal werken met daarbij het RNS in gedachten: Maharal Dreaming (1989), het voor Heinrich Schiff gecomponeerde Celloconcert (1991), Darting the Skiff (1993), Après un silence (1998), Farness (2006) en Three Poems of Carol Ann Duffy (2006, met de sopraan Patricia Rozario en altvioliste Ruth Killius), waarvan de première in datzelfde jaar plaatsvond onder leiding van Zehetmair. Bartóks Altvioolconcert horen we hier - zoals gebruikelijk - in de door Tibor Serly gereconstrueerde en voltooide versie, al is er soms - hier overigens niet, althans niet waarneembaar - sprake van wijzigingen in sommige details, mede afhankelijk van welke violist of dirigent het stuk op zijn of haar programma heeft staan. Het was in 1945 dat de Britse altviolist William Primrose bij Bartók aanklopte voor een altvioolconcert. In eerste aanleg hield de componist de boot af, was hij er vol twijfels over. Hij had er eigenlijk niet zoveel zin in en was toen al behoorlijk ziek (hij leed al geruime tijd aan leukemie). Bovendien kende hij de speltechnische mogelijkheden, voetangels en klemmen niet of nauwelijks en had hij er al bij voorbaat weinig vertrouwen in de compositie tot een goed einde te kunnen brengen. Primrose probeerde hem desondanks over de streep te trekken door hem uit te nodigen voor diens uitvoering van het Altvioolconcert van William Walton, maar Bartók was toen al te ziek om de uitnodiging aan te nemen. Wel luisterde hij naar de rechtstreekse radio-uitzending, dat hem, zo bleek spoedig, wel de nodige inspiratie had geboden. Inmiddels werkend aan wat zijn Derde (en tevens laatste) Pianoconcert zou worden, begon hij kort na de radio-uitzending alsnog aan het Altvioolconcert. Dat het in zijn huidige status zeker geen 'gebroken' werk kan worden genoemd is zonneklaar, al moet - nog afgezien van Serly's reconstructie - wel worden bedacht dat Bartók het oorspronkelijk in vier delen had gepland. De vormgeving als geheel stond hem in de zomer van 1945 al duidelijk voor ogen, getuige zijn brief aan Primrose van 5 augustus: "Although the work is in an embryonic state, the general conception and ideas are already fixed. I can therefore tell you that it will consist of four movements: a serious Allegro, a Scherzo, a (rather short) slow movement, and a finale beginning Allegretto and developing the tempo to an Allegro molto. Each movement, or at least three of them, will be preceded by a (short) recurring introduction (mostly solo for the viola), a kind of ritornello." Het is deze vormgeving die - zeker niet toevallig - merendeels overeenkwam met dat van het Zesde strijkkwartet, Bartóks laatste in het genre. Dat het ten slotte toch zou uitmonden in een drie- en niet vierdelig concert (waarvan de laatste twee delen niet meer dan respectievelijk bijna vier en ruim vier minuten in beslag nemen) lijkt meer te maken hebben gehad met Bartóks steeds sterker te wensen overlatende fysieke conditie (ook zijn vrouw kampte overigens met een slechte gezondheid) en de bekrompen huisvesting in een flat aan een drukke en lawaaiige verkeersader in New York. Het bleef bij het in de brief opgeworpen 'ritornella'-idee en het werden uiteindelijk slechts drie delen. Op 8 september (1945) kon hij Primorse het goede nieuws mededelen: "I am very glad to be able to tell you that your Viola Concerto is ready in draft, so that only the score has to be written, which means a purely mechanical work, so to speak. If nothing happens it can be through in five or six weeks. [.] The orchestration will be rather transparent, more transparent than in the Violin Concerto. Also, the sombre, more masculine character of your instrument executed some influence on the general character of the work. [.] It is conceived in a fairly virtuosic style. Several sections will most likely prove to be uncomfortable or unplayable. We can discuss these later, in line with your observations." Maar van die discussie kwam het niet meer, want ruim twee weken later overleed de componist, het Altvioolconcert onvoltooid achterlatend. Het was zijn goede vriend en hulp Tibor Serly (1901-1978), zelf als altist verbonden aan het door Arturo Toscanini geleide NBC Symphony Orchestra, die deze taak op zich nam. Er was weliswaar een overvloed aan overgeleverd materiaal, maar dat maakte Serly's taak er zeker niet eenvoudiger op. Dat de reconstructie ervan - Bartóks woorden in gedachte - niet meer was dan 'purely mechanical work' kwam in ieder geval niet uit. Een van de (vele) problemen waar hij op stuitte waren de op losse, niet genummerde notenbladen geschreven schetsen waardoor het vinden van de juiste volgorde een hele puzzel was. Een andere niet minder ernstige handicap was Bartóks gewoonte om over eenmaal verworpen passages gewoon heen te schrijven, met als gevolg een nauwelijks nog te ontwarren notenbrij. Van het eindresultaat mag worden gezegd dat Serly zich kranig van zijn taak heeft gekweten, maar dat niet iedere noot in de partituur zoals wij die nu kennen een absoluut waarheidsgehalte heeft. Serly claimde in de later in druk verschenen partituur dat die tot stand was gekomen aan de hand van het originele manuscript van de componist, wat echter deels bezijden de waarheid was. Immers, naast de noten van Bartók zijn er die van Serly, het op zich logische gevolg van een dergelijke reconstructie. Vergelijking tussen hetgeen Bartók had nagelaten en wat Serly had 'ingevuld' bracht - hoe kon het eigenlijk anders - de nodige kritiek teweeg die feitelijk nooit is verstomd. Serly's ingrepen blijken hier en daar dan ook fors, zowel in de altviool- als de orkestpartij, zoals we aan de hand van Bartóks manuscripten zelf kunnen constateren. Die kritiek kreeg medio jaren negentig een vrij logisch vervolg toen Béla Bartóks zoon Peter (hij heeft zich onvermoeibaar ingezet voor de muzikale nalatenschap van zijn vader) de musicoloog Paul Neubauer in de arm nam om Serly's arbeid waar nodig te 'corrigeren'. Echter, ook dat bleek geen succes. En Primrose? Hij had zijn zinnen gezet op de première ervan, maar Bartóks erfgenamen wilde het werk niet vrijgeven. Het was Ralph Hawkes van de Londense muziekuitgeverij Boosey & Hawkes, die de mening verkondigde dat het werk hem in moreel opzicht toebehoorde, verwijzend naar wat hij in december 1944 al aan de componist had gevraagd: een zevende strijkkwartet (dat er nooit kwam) en dat het Hawkes was geweest die Primrose op de weg naar een altvioolconcert had gezet. Al met al lukte het Primrose eind 1949 om het Altvioolconcert voor het eerst uit te voeren, met het Minneapolis Symphony Orchestra onder leiding van Antál Dorati. Het verhaal is niet compleet zonder de vermelding dat van het Altvioolconcert ook nog een celloversie bestaat, waarvan wordt aangenomen dat die bestemd was voor Gregor Piatigorsky. De informatie kwam van Serly (het was niet Bartók die deze versie in voorbereiding had). De Hongaarse cellist János Starker stelde vast dat het vrijwel identiek was aan het Altvioolconcert, waarna het stuk in 1981 in het Canadese Banff als Celloconcert in première ging, met Starker als solist. Dan nu Beethoven, wiens Vijfde symfonie in dit programma als oproerig sluitstuk fungeert. Maar past het wel? Als Bartóks Altvioolconcert dienst mag doen als 'résumé', dan zou - volgens de toelichting in het boekje - de Vijfde kunnen gelden als een vrijwel onweerstaanbaar 'vertrekpunt', een mijlpaal in de symfonische literatuur. Al roept het prompt de vraag op of het dan juist niet de Eroica had moeten zijn . Maar dat de Vijfde een niet minder revolutionair werk is zal zelfs de niet-Beethovenkenner wel willen beamen. Terwijl wellicht de kenner de vele revolutionaire aspecten zal hebben herkend in niet alleen in die Vijfde, maar zelfs in de eerste twee symfonieën. En laten we dan vooral ook niet de Vierde buiten beschouwing laten, een werk dat zowel stilistisch als inhoudelijk vér afstaat van de toch ook niet bepaald in de conventie gevangen producties van Beethovens twee belangrijkste voorgangers: Haydn en Mozart. Zo dirigeert Zehetmair de Vijfde ook, vervuld van veel 'Sturm und Drang', op het scherp van de snede, maar - Bartóks nagestreefde transparantie roep ik in deze context nogmaals in herinnering - wel strikt helder en bovendien tot in het detail geprofileerd. Dankzij de doorzichtig gehouden textuur vallen er allerlei details op die in menige uitvoering eenvoudigweg het onderspit delven. De orkestrale balans getuigt eveneens van grote zorgvuldigheid, zoals ook ritmiek en dynamiek het fraai afgewogen wisselspel ondersteunen. De historiserende uitvoeringspraktijk heeft - en dat hebben we bij zoveel andere orkesten en dirigenten gezien - in deze uitvoering zijn sporen nagelaten. Kortom, een positief beeld dat zich onverdroten voortzet in de uitvoering van het werk van Casken en Bartók, niet in de laatste plaats ook dankzij het geweldige spel van de beide solisten (Zehetmair naast Killius). Maar ook het RNS heeft heel wat in huis, het kamerorkest dat een lange historie kent, in 1958 opgericht door Michael Hall en bijna een halve eeuw met als thuisbasis Newcastle upon Tyne, om het daarna te verruilen voor Gateshead. Tijd en prestatie werden in de hoogste kringen gewaardeerd, want in juni 2013 gaf Buckingham Palace de titel 'Royal' aan het ensemble. Het orkest legt de nodige eer in met zowel in de tutti als de solistische bijdragen een fraai uitgewerkt en gedifferentieerd klankpalet, dat onder de bekwame handen van een geëngageerde dirigent (en dat is Zehetmair) tot luisterrijke resultaten in staat is. 'Tonmeister' Hannelore Guittet zorgde voor de daarbij passende opnametechnische omlijsting. Waarom de opname eerst nu wordt uitgebracht weet ik niet, maar dat maakt deze uitgave daardoor niet minder van belang. Bovendien: muziek van John Casken hoor je bepaald niet iedere dag. Van hem hebben we overigens nog niet eerder een werk besproken. index |
|