CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2011 en mei 2012

 
 

Buxtehude - Opera Omnia XIII

Kamermuziek - deel 2

Triosonate in F, op. 1 nr. 1 (BuxWV 252) - in G, op. 1 nr. 2 (BuxWV 253) - in a, op. 1 nr. 3 (BuxWV 254) - in Bes, op. 1 nr. 4 (BuxWV 255) - in C, op. 1 nr. 5 (BuxWV 256) - in d, op.1 nr. 6 (BuxWV 257), in e, op. 1 nr. 7 (BuxWV 258)

Challenge Classics CC72252 • 60' •

 

 

Buxtehude - Opera Omnia XV

Kamermuziek - deel 3

Triosonate in Bes, op. 2 nr. 1 (BuxWV 259) - in D, op. 2 nr. 2 (BuxWV 260) - in g, op. 2 nr. 3 (BuxWV 261) - in c, op. 2 nr. 4 (BuxWV 262) - in A, op. 2 nr. 5 (BuxWV 263) - in Es, op. 2 nr. 6 (BuxWV 264) - in F, op. 2 nr. 7 (BuxWV 265)

Catherine Manson (viool),
Paolo Pandolfa (viola da gamba),
Ton Koopman (klavecimbel en orgel),
Mike Fentross (luit)

www.challenge.nl


 
  Giovanni Legrenzi (1626-1690)

Deze in totaal veertien triosonates, door Buxtehude gecomponeerd in het laatste decennium van de zeventiende eeuw, werden in een tijdsbestek van slechts twee jaar gepubliceerd.
Het model van de triosonate was rond 1650 uit Italië overgewaaid en had al snel ten noorden van de Alpen een eigen plaats weten te veroveren. Dat gold met name voor de nieuwe instrumentale muziek van de Venetiaanse componist Giovanni Legrenzi (1626-1690), die in en rond de hanzesteden aan de Baltische kust grote populariteit genoot. Dat gold in niet mindere mate voor Lübeck als epicentrum van de Noord-Europese muziek, waar Buxtehude van 1668 tot zijn dood in 1707 organist was aan de Marienkirche en daar de moderne Italiaanse stijlvormen al spoedig begon toe te passen. Eerst in de instrumentale introducties van zijn 'Geistliche Konzerte' en cantates en veel later, aan het einde van zijn leven, ook in zijn instrumentale kamermuziek. Deze triosonates maken, ondanks het lage opusnummer, daarvan deel uit.

Volgens de musicoloog Christoph Wolff verscheen de eerste band met triosonates onder de titel 'VII. Suonate à doi, Violine & Violadagamba, con Cembalo, Opera prima' in Lübeck rond waarschijnlijk 1694. Het werk was opgedragen aan degenen die een stevig stempel drukten op Buxtehudes wel en wee als musicus en als componist: de burgemeester en de stadsraad van Lübeck. De tweede band met de zeven triosonates op. 2 verscheen (dat staat wel onomstotelijk vast) in 1696. De beide uitgaven vermelden nauwkeurig de instrumentale bezetting: viool, viola da gamba en cembalo (klavecimbel). Daarmee week Buxtehude af van Arcangelo Corelli's (1653-1713) 'Sonate da chiesa à tre' op. 1, die in Rome in 1681 het licht zagen en algauw als Italiaanse standaardbezetting ingeburgerd raakte: twee violen en basso continuo. Buxtehudes specifieke voorkeur kwam overeen met die van zijn Hamburgse collega en vriend Johann Adam Reinken (1643-1722), die in zijn 'Hortus musicus' sonates uit 1687 dezelfde bezetting voorschreef als Buxtehude.

 
  Dieterich Buxtehude (ca. 1637-1707)

Ook het aantal sonates in een band verschilde: in Italië waren zes groepsgewijs gerangschikte sonates gebruikelijk. Dat aantal was gestoeld op het duodecimale of twaalfdelige systeem (24, 12, 6 en 3). In het protestant georiëntieerde Duitsland daarentegen gold het op de Bijbel en kosmologische grondbeginselen gefundeerde septimale systeem (analoog aan de zeven scheppings- en weekdagen, zeven planeten, zeventig levensjaren enzovoort). Dat vinden we onder meer terug bij Johann Kuhnau, Bachs voorganger als cantor van de Thomaskirche in Leipzig: de beide delen van diens 'Clavier-Übung' (1689 en 1692) vormen ieder een afgeronde reeks van zeven suites. Buxtehude zou eveneens een cyclus van zeven 'Clavier-Suiten' hebben gecomponeerd, die de zeven planeten moeten voorstellen, maar die zijn helaas niet bewaard gebleven.

Het is ronduit verbluffend dat deze Buxtehude-cyclus (ik verwijs in dit verband graag naar de bespreking van alle tot nu toe verschenen uitgaven) werkelijk geen enkele zwakke plek kent. Dat betekent ook wat deze triosonates betreft spiritueel musiceren op het hoogst denkbare technische niveau, met veel aandacht ook voor de dichterlijke aspecten van deze stukken. De technische kant van de opname was weer in handen van Adriaan Verstijnen, met producer Tini Mathot als het immer wakende oog en oor. Ditmaal was de opnamelocatie niet de Waalse Kerk in Amsterdam maar de Geertekerk in Utrecht (mei 2010). Heel knap hoe de akoestische verschillen tussen de beide kerken geen enkele storende factor vormen ten opzichte van de reeds verschenen uitgaven. Het wordt eentonig, maar dit is weer een uitgave van jewelste.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links