![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2008 |
||||||
Dieterich Buxtehude - Opera Omnia VIII Orgelwerken - deel 3 Preludium in C, BuxWV 137 - in d, BuxWV 140 - in F, BuxWV 145 - in g, BuxWV 149 - Canzonetta in a, BuxWV 225 - Ciacona in c, BuxWV 159 - Fuga in B, BuxWV 176 - 'Auf meinen lieben Gott' BuxWV 179 - 'Erhalt uns Herr bei deinem Wort' BuxWV 185 - 'Es spricht der Unweisen Mund wohl' BuxWV 187 - 'Durch Adams Fall ist ganz verderbt' BuxWV 183 - 'Non lob mein Seel' den Herren' BuxWV 214 / 215 / 213 - 'Herr Jesu Christ, ich weiß gar wohl' BuxWV 193 - 'Komm, heiliger Geist, Herre Gott' BuxWV 200. Ton Koopman op het Schnitger-orgel van de St. Jakobi-Kirche, Hamburg (D). Challenge Classics CC72247 • 67’ • Door de jaren heen heeft Ton Koopman bewezen een zeer veelzijdig musicus te zijn die met name in het barokmuziek zijn sporen ruimschoots heeft verdiend. Als dirigent, organist, klavecinist en musicoloog heeft hij zowel in de concertzalen en kerken als in de opnamentudio de zeventiende- en achttiende-eeuwse muziek nieuwe impulsen gegeven. Het door Ton Koopman opgerichte Amsterdam Baroque Orchestra & Choir (ABO&C) heeft in die ontwikkeling een doorslaggevende rol gespeeld en doet dat nog steeds, met hetzelfde enthousiasme en dezelfde betrokkenheid als in die beginperiode. Ik ben er vaak genoeg bij geweest, ik heb het gezien en gehoord. Het gehele ensemble musiceert op basis van de uitgangspunten zoals die in de historiserende uitvoeringspraktijk gemeengoed zijn geworden. Het orkest richt zich op de muziek die is gecomponeerd tussen 1600 en 1800, het koor omspant de periode van 1560 tot 1850. Dat het ABO&C zo dicht bij die authentieke uitvoeringspraktijk staat heeft ook alles te maken met Koopmans voortdurende bronnenonderzoek en zijn wereldwijde contacten met vooraanstaande musicologen. Het ABO&C geldt wereldwijd als een van de meest vooraanstaande ensembles op het gebied van de Oude Muziek. Voor het nieuw opgerichte Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ (NFPK), dat de subsidietoewijzing voor het ABO&C voor de komende vier jaar bepaalde, was dit echter niet voldoende. De muziekcommissie van het fonds (voorzitter: AVRO-medewerker Roland Kieft) oordeelde onder meer dat “inmiddels tal van gelijksoortige initiatieven bestaan die eveneens op een kwalitatief hoogwaardig niveau vergelijkbaar repertoire ten gehore brengen. Hierdoor vindt de commissie dat het ABO&C aan artistieke meerwaarde heeft ingeboet en niet langer kan bogen op een ‘onaantastbare' uitzonderingspositie binnen het huidige Nederlandse oude muzieklandschap. […] Overigens vindt de commissie het zakelijk beleid van het ABO&C ver onder de maat en niet vertrouwenwekkend. Een overtuigende visie op en realistische uitwerking van het cultureel ondernemerschap ontbreken.” Bepaald geen mals oordeel, en dan ook nog en plein public, maar daarover heb ik al het nodige elders op deze site opgemerkt. We kunnen als cd-koper in ieder geval constateren dat het met dat “cultureel ondernemerschap” wel snor zit. Ik hoef hier slechts in herinnering te roepen dat het Ton Koopman was die het bij het label Erato gesneuvelde Bach-cantateproject nieuw leven wist in te blazen onder zijn eigen label Antoine Marchand en dat hij het was die aan het immense Buxtehude-project begon, waardoor een groot deel van het werk van deze belangrijke Deense componist, die in 1637 in Oldesloe werd geboren en in 1668 naar Lübeck verhuisde om zich daar als organist van de Marienkirche tot een van de belangrijkste componisten in Duitsland te ontwikkelen. De enorme omvang van de beide projecten, zowel in termen van voorbereiding als wat de daadwerkelijke vastlegging ervan betreft, brengt grote financiële risico’s met zich mee, maar Koopman was, met zijn zakenpartner Ron van Eeden, bereid die te nemen. Zoals het label Challenge Classics bereid was om Antoine Marchand als sublabel te positioneren. Maar afgezien van dat “cultureel ondernemerschap”: ik ken geen enkel ander ensemble, onverschillig in welk land, dat überhaupt een poging heeft ondernomen de muziek van Buxtehude integraal op cd te zetten. Het ABO&C speelt hierin dus een niet te onderschatten voortrekkersrol. Van “gelijksoortige initiatieven die eveneens op een kwalitatief hoogwaardig niveau vergelijkbaar repertoire ten gehore brengen” is in dit geval geen enkele sprake. De muziekcommissie zit echter hoog te paard en zijn er geen tekenen van een meer afgewogen oordeel te bespeuren. De wereldwijd gevraagde dirigent moet, wat die muziekcommissie betreft, in financieel opzicht maar een toontje lager zingen. Terug naar dat Buxtehude-project, waarvan de eerdere uitgaven (de delen 1 t/m 7) op deze site reeds besproken zijn. De snelheid waarmee Koopman en de zijnen de muziek van Buxtehude op cd zet is des te opmerkelijker omdat de overgeleverde Buxtehude-manuscripten, gekopieerde partijen en gedrukte uitgaven menig raadsel opwerpen en musicologische huisvlijt een belangrijk deel van dit project uitmaakt. Terug naar de bron betekent in dit geval dat een beroep moest worden gedaan op de verzameling van Buxtehudes oudere vriend Gustav Düben (1624-1690), organist bij de Duitse Kerk en kapelmeester bij het koninklijk hof in Stockholm. Het is aan hem te danken dat er nog zoveel werken van Buxtehude in geschreven vorm tenminste bewaard zijn gebleven. De in de Düben-verzameling van de universiteitsbibliotheek in Uppsala bewaarde ongeveer honderd manuscriptafschriften (waarvan er tachtig overigens nergens anders te vinden zijn!) hebben in Ton Koopmans Buxtehude-odyssee uiteraard een doorslaggevende rol gespeeld. Van Buxtehudes gehele nog overgebleven oeuvre zijn vrijwel geen originele manuscripten voorhanden; van zijn orgelwerken zelfs geen een. Het enorme belang van de Düben-collectie kan daaraan alleen al worden afgemeten. Het Schnitger-orgel in Hamburg Ton Koopman bespeelt in deze opname het Arp Schnitger-orgel in de Jakobi-Kirche in Hamburg, dat tussen 1689 en 1693 werd gebouwd. Er bestaat weliswaar geen zekerheid over, maar het is hoogst aannemelijk dat Buxtehude dit instrument moet hebben gekend. Hamburg was de zusterstad van Lübeck en Buxtehude moet alleen al om die reden de Hanzestad regelmatig hebben bezocht. Een organist van zijn kaliber moet dan zeker kennis hebben gemaakt met het Schnitger-orgel en te meer omdat Buxtehude de orgelbouwer Schnitger wilde belasten met de restauratie van ‘zijn’ orgel in de Marienkirche in Lübeck, een plan dat overigens niet tot uitvoering kwam. Dat orgel in de Marienkirche stamde reeds van 1516-18, met mogelijk nog een groot aantal onderdelen van rond 1400, toen de kerk voor het eerst van een orgel werd voorzien. In 1560-61 werd het orgel verder uitgebreid door de Hamburgse orgelbouwer Hans Scherer, maar de belangrijkste renovatie vond plaats tussen 1637 en 1641, toen Friedrich Stellwagen uit Lübeck een ingrijpende uitbreiding en modernisering ter hand nam. Wat helaas niet is gedocumenteerd zijn de vele tussentijdse reparaties en wijzigingen, ook na 1641. Het enige dat we daarover wel weten is dat Buxtehude aan het einde van zijn leven (hij stierf in Lübeck in 1707) weinig te spreken was over de uitgevoerde reparaties en de staat van het instrument. Zo ontbraken in de onderste octaven van zowel de pedalen als de manualen de chromatische halftonen Cis, Es, Fis en As en moest de organist het dus doen met de diatonische schaal C, D, E, F, G en A; de chromatische halftonen begonnen dus met de lage Bes. Dit echter in tegenstelling tot Buxtehudes orgelcomposities, waarin de chromatische baslijn dergelijke beperkingen niet kent. Daaruit zou dan geconcludeerd kunnen worden dat de componist zijn eigen werken niet op zijn orgel kon uitvoeren! Componisten organisten, en dus ook Buxtehude, waren echter bedreven in de aanpassing van de muziek aan de beperkingen van het onder handen zijnde instrument. Dat was niets anders dan een kwestie van het aanpassen van de noten. Het notenschrift gold dus niet als een statisch fenomeen. Sterker nog, de orgelwerken van Buxtehude zijn uitsluitend vanuit allerhande achttiende-eeuwse bronnen overgeleverd en stammen uit de periode na zijn dood, het merendeel zelfs uit rond het midden van de achttiende eeuw, toen vele ‘ouderwetse’ orgels inmiddels een grote opknapbeurt hadden ondergaan en waren gemoderniseerd, met inbegrip van het orgel in de Marienkirche. Het Schnitger-orgel in de Jakobi-Kirche in Hamburg werd in 1693 gebouwd en heeft in de loop der tijd veel moeten doorstaan. In de Tweede Wereldoorlog werd de kerk tijdens een bombardement door de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog tot op zijn fundamenten verwoest, maar wonder boven wonder bleef het bijna volledige pijpwerk, waaronder belangrijke delen van het registerwerk uit de zestiende en zeventiende eeuw, behouden. Het was tijdig op een veilige plaats opgeborgen. Voor de restauratie van het orgel werd uitgegaan van de oorspronkelijke bouwtekeningen, maar toch liet de klank van het orgel te wensen over. Eerst in 1993, driehonderd jaar na de voltooiing van de bouw door Arp Schnitger, werd het orgel, nadat het volledig was gerestaureerd (o.a. de fassade, de ontbrekende pijpen en de speeltafel waren minuitieus gereconstrueerd) kon weer volop worden genoten van de glorieuze klankeigenschappen van dit koninklijke instrument. Jürgen Ahrend, een van de belangrijkste orgelbouwers en restaurateurs van deze tijd, was erin geslaagd om een van de belangrijkste Noord-Duitse orgels weer tot leven te wekken. Het was niemand minder dan Johann Sebastian Bach die eens solliciteerde naar de post van organist van de Jakobi-Kirche. De stemming van het instrument is in de zogenaamde ongelijkzwevende temperatuur (1/6 komma middentoon) en is daarom ideaal voor de orgelwerken van Buxtehude, die ver boven de 1/4 komma middentoonstemming uitstijgen. In het cd-boekje plaatst Ton Koopman een aantal behartenswaardige kanttekeningen bij het gebruik van het orgelpedaal. Afgezien van de koraalbewerkingen zoals die ons door Walther zijn overgeleverd in de notatie op drie notenbalken is en blijft over het pedaalgebruik in de orgelwerken van Buxtehude veel ongewis. Als in het notenschrift de lage Fis en Gis opduiken (van een onjuiste notatie of octaafverwisseling is daarbij overigens geen enkele sprake) kunnen we er zeker van zijn dat de componist het orgelpedaal bedoelde. Bovendien: op grond van de korte octaven bevonden die noten zich nu eenmaal niet op het manuaal. Wat het overige betreft geldt de keuze van de musicus. Wat klinkt beter? Wat laat zich beter spelen? Hoe snel reageert het pedaal? Een kwestie van goed uitproberen en zich niet blindelings verlaten op de moderne edities. Eenieder mag best zijn eigen waarheden hanteren, zijn eigen mening vormen. Dat geldt evenzeer voor de versieringen en de registraties. We weten te weinig om honderd procent zeker te zijn. Aldus Ton Koopman in zijn toelichting.
Uitvoering De gevarieerdheid van deze orgelwerken bood Ton Koopman alle denkbare mogelijkheden om zijn virtuositeit te laten schitteren (proeft u maar eens van de figuraties in BuxWV 148 om daarvan al snel overtuigd te worden), maar er is veel meer in zijn vertolkingen, zoals de behandeling van de boven- en onderstemmen in de fugatische passages, de fraai gerealiseerde maatwisselingen en het uitbouwen van de variaties boven een basso ostinato. In BuxWV 149 laat Koopman horen dat dit preludium niet alleen tot de allerbeste orgelstukken van Buxtehude behoort, maar binnen de Noord-Duitse orgelschool nauwelijks zijn gelijke heeft. Alleen al de alla breve fuga die wordt ontwikkeld uit de eraan voorafgaande ostinato basfiguur is van een bijzondere schoonheid, waarbij de technische resources die hierachter verborgen zijn een onuitwisbare indruk achterlaten. Hier wordt werkelijk grandioos uitgepakt, met Koopman op de absolute top van zijn kunnen. Het is ook zijn spel dat er geen misverstand over laat bestaan hoezeer Buxtehude een vernieuwer was, die ook Johann Sebastian Bach sterk moet hebben aangesproken, getuige alleen al diens Passacaglia en Fuga in c, BWV 582. Andere grootse momenten vinden we terug in de vijf koraalvoorspelen, waarin Koopman de cantus firmus in het discantregister bijzonder fraai profileert. In de orgelkoralen treft weer de wijze waarop Koopman de variatiedelen in een glanzend licht zet, zoals in BuxWV 179, dat naar het model van de Franse suite werd ontworpen (Allemande, Sarabande, Courante en Gigue) en naar de stemvoering te oordelen ook op het klavecimbel gespeeld kan worden. Deze sublieme, in oktober 2007 gemaakte registratie was zoals altijd weer in handen van opnametechnicus Adriaan Verstijnen en producer Tini Mathot. De vele verschillende klankkleuren van het Schnitger-orgel komen indrukwekkend uit de luidsprekers, met een apart compliment voor het diepe basfundament dat helder en goed gedefinieerd blijft (met name van groot belang voor de basso ostinato partij). Het boekje is uitstekend verzorgd, met veel informatie door Ton Koopman zelf, en van de musicoloog Christoph Wolff. Jammer alleen dat er geen Nederlandstalige tekst voorhanden is. Al met al een fascinerende productie! index | ||||||