CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2021 |
Het is niet per se waar dat meesterwerken op een gegeven moment altijd wel boven komen drijven. Er zijn in de westerse muziekgeschiedenis weliswaar voorbeelden genoeg van steeds weer nieuwe ontdekkingen van muziekwerken die soms eeuwenlang aan het publieke oog waren onttrokken, maar wat niet is ontdekt blijft onherroepelijk onbekend. Vaak is het alleen maar nonchalance of een gebrek aan interesse waardoor allerlei manuscripten en partituren aan oog en oor onttrokken blijven. Muziek die In de tijd dat zij ontstond en uitgevoerd misschien zelfs wel populair of op zijn minst redelijk goed gekend was, maar na de dood van de componist alras van het toneel verdween; om redenen die we vaak niet kunnen ophelderen. Wat wel vaststaat is dat het oordeel van toen over die muziek niet of nauwelijks nog verwant is aan ons oordeel nu. Er bevinden zich eeuwen tussen de perceptie toen en nu. Dat geldt overigens ook voor de muziek de we al decennialang als absolute meesterwerken hebben bestempeld en in ons muzikale hart hebben gesloten. Als wordt beweerd dat de muziekgeschiedenis als een soort zeef fungeert? Dan wordt dit niet alleen bepaald door de kwaliteit van die muziek (of het wel of niet veronderstelde gebrek eraan), maar ook of juist door de heersende mode. Geen enkele illusie erover: onze eigentijdse muziek die nu op het paard van de roem wordt gehesen zou over een slechts een luttel aantal jaren weleens volkomen vergeten kunnen zijn. Want ook dat maakt deel uit van die mode: het 'genie van vandaag' uitroepen. Perceptie hangt samen met een bepaald tijdsbeeld, al lijkt het vandaag de dag nog een fractie erger te zijn geworden door het volslagen gebrek aan muziekonderwijs, waarvan de eerste tekenen van deze ruïne zich al op de basisschool manifesteert. Met in het kielzog de ouders die 'niks met klassieke muziek hebben'. Wie wat de serieuze-muziek-van-de-toekomst betreft optimistisch is, is waarschijnlijk net zo naïef als degenen die niet geloven in de opwarming van de aarde. Deze bespiegeling ging vooraf aan weer een nieuw album van het door mij al bij meerdere gelegenheden geprezen Spaanse ensemble Concerto 1700. Violist Daniel Pinteño gaat graag op ontdekkingstocht naar nog ergens 'sluimerende' juweeltjes, niet alleen in Spanje maar ook buiten de eigen landsgrenzen (o.a. in Zuid-Amerika). Centraal staat de (her)ontdekking en het speelklaar maken van de Spaanse muziek die rijk genoeg is om als belangrijke muzikale erfenis te dienen, maar waarvan een aanzienlijk deel helaas 'ergens' tussen wal en schip (of nog erger) is geraakt. Ik herinner in dit verband ook aan het vele veldwerk dat door Jordi Savall is verricht. Ditmaal heeft Pinteño met zijn op historische instrumenten musicerende ensemble het kompas gezet op een aantal divertimenti van Gaetano Brunetti (1744-1798) en wat de speltechnische aspecten betreft met steun van de musicoloog Raúl Angulo van Ars Hispana. Dit zijn wereldpremières, wat doet veronderstellen dat Brunetti tot voor kort een grote onbekende was, maar nee hoor, zijn naam en een korte levensbeschrijving is - hoe kan het eigenlijk anders! - toch maar mooi op Wikipedia te vinden. Maar er is gelukkig meer, zoals op ISMLP (Petrucci) de partituur van twee symfonieën en een trio. En laat ik hier dan tevens Brunetti's strijkkwartet in Bes, L 185 noemen, dat door het Spaanse Cuarteto Quiroga in december 2018 werd vastgelegd, deel uitmakend van van het album Heritage - The Music of Madrid in the Time of Goya (hier besproken). Dan is er ook nog zijn Sonate in D in het kader van het album The Royal Palace in Madrid - Eleven Viola Sonatas (1778-1818) (hier besproken). Dus echt onbekend kan Brunetti toch niet worden genoemd. Brunetti was in dienst van de Prins van Asturië, de toekomstige Karel IV van Spanje. Hij componeerde voor zijn broodheer om daarmee diens rijk uitgedoste banketavonden en andere evenementen op te luisteren. Niet alleen zijn eigen stukken kwamen daarbij aan bod, maar ook die van andere componisten, met name muziek uit de metropolen Parijs en Wenen. Het belangrijkste doel was de prins en zijn gevolg daarmee te behagen. Muziek speelde aan de Spaanse hoven maar ook in veel andere adellijke kringen een wezenlijke rol, zoals dat toen ook in bijvoorbeeld Italië het geval was. Die ontwikkeling heeft aanzienlijk bijgedragen aan de verspreiding van de muziek. De op dit album voor het eerst vastgelegde zes divertimenti tonen de onbetwiste rijpheid van Brunetti's componeren in de jaren zeventig van de achttiende eeuw. In de begeleidende brief maakte Pinteño mij er onder meer op opmerkzaam dat dit muziek betreft waarvan naar zijn mening naast haar pure schoonheid en lyriek (maar wat mij betreft tevens met de luchthartige toets die het divertimento van huis uit is aangemeten, met als welsprekend voorbeeld het Allegro uit L 142) de onafhankelijke behandeling van de drie partijen (viool, altviool, cello), de inventieve thematische progressie en de vele subtiele modulaties markante eigenschappen zijn. Met hem zie ik tevens verwantschap met het werk van Brunetti's tijdgenoot Luigi Boccherini (1743-1805), maar ook, zij het in mindere mate, met dat van Joseph Haydn (1732-1809). Deze fraai opgenomen divertimenti in superieure vertolkingen zijn het kortom alleszins waard om kennis van te nemen. Het is al zo vaak gebleken: ook in de Oude Muziek valt nog menige (her)ontdekking te doen die zich muzikaal ook uitbetaalt! index |
|