CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2021

Hindemith: Concert voor houtblazers, harp en orkest (1949)

Bruckner: Symfonie nr. 7 in E, WAB 107

Wiener Philharmoniker o.l.v. Karl Böhm
Audite 95.649 • 79' •
Live-opname: 6 sept. 1970 (Hindemith); 6 sept. 1964 (Bruckner), Kunsthaus, Luzern

   

Het aardige is dat we op het Duitse Audite-label twee live-uitvoeringen van Bruckners Zevende onder Karl Böhm (1894-1981) hebben: die van april 1977 met het Beiers omroeporkest en uit 1964 met de Wiener Philharmoniker, geregistreerd in het kader van de Festspiele in Luzern (er is nog een niet onbelangrijke, zij het studio-opname, verschenen op het label van Deutsche Grammophon in september 1977). Wat daarbij vooral opvalt is dat Böhm ‘live' ‘zijn' Bruckner spontaner, soepeler, minder streng zo u wilt, presenteert. Een verschijnsel overigens dat we niet alleen bij hem tegenkomen. Meer durf op het concertpodium, minder in de studio, dat laatste mogelijk door het ‘eeuwigheidsstempel' dat het krijgt opgedrukt. Terwijl ook de aanwezigheid van het publiek, het sowieso elektriserende van ieder live-concert, een rol speelt. Zo was het, zo is het en zo zal het wellicht altijd blijven.

Niet dat we Böhms ‘spontaniteit' moeten overdrijven: hij was de meester van de structuur, zowel wat het grote geheel als de 'in te vullen' details betreft. Hij repeteerde met groot gezag, was echter weinig geliefd door zijn soms nogal grove optreden en weinig flatteuze opmerkingen over het aandeel van zowel orkestleden als solisten. De man dus die geen blad voor de mond nam en de lag hoog placht te leggen, niet alleen ten opzichte van anderen, maar ook voor zichzelf. Thuis, aan de Himmelstrasse in Grinzing, luisterde hij op zijn installatie van Acoustic Research (hij had onder meer draaitafel en versterker, maar ook de duurste speaker van het merk in huis: de toen zo fameuze AR 3a) naar zowel zijn eigen verrichtingen als die van anderen. En hij bleef dirigeren, in tijden van voor- en tegenspoed, tot de baton hem bijna letterlijk uit de handen viel (met Richard Strauss' Elektra op de lessenaars als laatste krachttoer).

Bij Böhm geen kosmische vergezichten, geen mystiek, maar een musiceertrant die Karajan (ze waren overigens bepaald geen vrienden, eerder concurrenten) eens perfect omschreef. In het cd-boekje lezen we diens bekende uitspraak gedaan op 28 augustus 1979 in Salzburg tijdens de viering van Böhms 85ste verjaardag:

‘Wenn die buddhistischen Zen-Meister im Bogenschiessen ihre Tätigkeit ausüben, sagen sie nicht: “Ich schiesse,” sondern: “Es schiesst.” Das Geschehen ist so selbstverständlich geworden, dass man eigentlich nichts mehr dazu tun muss. Von dieser Warte auch gesehen kann man über Karl Böhm sagen: “Es musiziert.”'

‘Het musiceert', zij het met de aantekening dat Böhm uiterst doeltreffend, met zijn typisch Weense accent en wars van lange verhalen, repeteerde en dat hij ook tijdens het concert weinig aan het toeval overliet. Op YouTube zijn daarvan meerdere filmpjes te vinden, waaronder deze en deze.

‘Het musiceert' hangt ook samen met Böhms absolute vormbeheersing, wat uiteraard niet alleen bij Bruckner een uiterst belangrijke rol speelt, maar wat in deze uitvoering van de Zevende symfonie opnieuw in volle glorie tot uitdrukking komt: geen dirigent die dit beter kan, wat mogelijk een zekere mate van nuchterheid suggereert, maar een strikt helder beeld oplevert. Het is een aspect van Böhms kunst dat we ook bij Richard Strauss aantreffen (geen wonder dat beide heren zeer op elkaar gesteld waren). U kunt het, eveneens op YouTube, meebeleven: hier, hier en hier.

Voor Paul Hindemiths Concertino voor houtblazers, harp en orkest, gecomponeerd in 1949 in opdracht van Columbia University in New York, traden op 6 september 1970 in Luzern maar liefst vijf van de beste Weense solisten aan: Werner Tripp (fluit), Gerhard Turetschek (hobo), Alfred Prinz (klarinet), Ernst Pamperl (fagot) en Hubert Jelinek (harp), met dan ook nog de onvolprezen Wiener Philharmoniker op het podium en Böhm als dirigent (voor zover ik heb kunnen nagaan Böhms enige – althans bewaarde - opname van het werk). Met een speelduur van een kwartier mag deze instrumentale 'feestpotpourri' een welkome aanvulling heten.

Tot slot de opnamen. De Hindemith-opname is in volbloedig stereo vastgelegd (1970) en van uitstekende kwaliteit: goed gedetailleerd, fraai in balans en met een goed ‘zicht' op het gehele ensemble. Bruckner komt er evenwel minder goed vanaf: de registratie dateert uit 1964, toen de Zwitserse radio nog niet in stereo uitzond. Bij ons was het trouwens niet beter: de eerste FM-tuners die stereo konden ontvangen kwamen pas eind jaren zestig op de markt en Hilversum was daar nog niet echt klaar voor. Maar goed, via luidsprekers naar een mono-opname luisteren is heus geen straf. Alleen via de hoofdtelefoon is sprake van de onvermijdelijke ´tunnelvisie´.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links