CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2012

 

 

Bruckner: Symfonie nr. 3 in d
(1873 - Nowak 1977)

Gewandhausorchester Leipzig o.l.v. Herbert Blomstedt

MDR Querstand VKJK 1017 • 64' • (sacd)

Live-opname: Gewandhaus, Leipzig, 23/24-9-2010


Als Bruckners symfonieën en missen bij het publiek en in de muziekwereld van die dagen vanaf het begin een enthousiast onthaal hadden gehad, lijkt het niet waarschijnlijk dat wij ooit zouden zijn geconfronteerd met het labyrint van versies.

De Derde symfonie heeft het meeste te lijden gehad van de vrijwel onoverzienbare revisies maar inmiddels heeft het licht van het wetenschappelijk onderzoek de verwarrende duisternis goeddeels weten te verdringen.

De Urfassung kwam tot stand tussen februari en december 1873. Bruckners adoratie voor Wagner leverde in dit geval nog een extra pluspunt voor het nageslacht op want Bruckner zond Wagner een afschrift van de partituur, met de complimenten van de bescheiden meester: het zogenaamde Widmungsexemplar, door Bruckner op 9 mei 1874 zelf gesigneerd. De partituur is niet in Bruckners handschrift, maar vervaardigd door een kopiist.  Helaas is de ongetwijfeld geschreven, begeleidende brief in het ongerede geraakt.
Dit afschrift vormde de basis voor de in 1977 door Nowak gepubliceerde versie - nadat Haas al in 1944 in het kader van de kritische Gesamtausgabe een gedrukte versie op basis van het afschrift had voorbereid -  waarbij overigens terdege rekening is gehouden met het feit dat het afschrift in haast moet zijn vervaardigd, getuige de slordig aangebrachte fraseringsbogen en het deels ontbreken van specifieke uitvoeringsaanwijzingen.

De totale oogst omvat maar liefst drie versies in Bruckners handschrift én twee gedrukte uitgaven. De eerste twee versies - uit 1873 en 1876/77 - zijn in hetzelfde autograaf vervat. De derde versie dateert uit 1888/89, de beide gedrukte uitgaven uit 1878 en 1890.

De versie uit 1876/77 moet het stellen zonder de Wagner-citaten uit de oorspronkelijke versie, de finale werd ingekort en het scherzo werd van een ander slot voorzien. De eerste uitvoering van deze versie, op 16 december 1877 met de componist op de bok voor de Wiener Philharmoniker, liep uit op een catastrofe.
De eerste gedrukte versie uit 1880 volgt merendeels Bruckners handschrift van de versie uit 1876/77, zonder de coda in het scherzo (wat in overeenstemming is met de aanduiding in het handschrift bij de coda: 'niet drukken').

In 1888/89 boog Bruckner zich wederom over deze symfonie maar nu met hulp van Franz Schalk. Evenals bij de Tweede het geval was, was het eindresultaat van de revisiearbeid een grotere compactheid (van de oorspronkelijke 2065 maten bleven er uiteindelijk 1644 over), maar ook de instrumentatie werd dusdanig omgegooid dat we beter van een nieuw werk kunnen spreken dat ons meer aan de 'late' Bruckner herinnert. De Wiener Philharmoniker onder Hans Richter nam de eerste uitvoering van deze versie voor hun rekening, in de grosse Musikvereinsaal in Wenen op 21 december 1890. Met de versie uit 1876/77 is dit de meest gespeelde versie van de symfonie.

De editie van Fritz Oeser uit 1950 is voornamelijk samengesteld uit het handschrift van 1876/77 en de gedrukte versie uit 1880 (dus zonder coda in het scherzo). Nowak publiceerde een kritische editie van de versie uit 1888/89 in 1959. In 1981 verscheen zijn kritische editie van de versie uit 1876/77 (de coda in het scherzo was daarin hersteld).

Het bronnenonderzoek voor de tweede versie leverde wat betreft het adagio een grote verrassing op: in het archief van de Gesellschaft der Musikfreunde in Wenen werd volkomen onverwacht een deel van de orkestpartijen aangetroffen dat bestemd was voor de uitvoering op 16 december 1877. Wat ontbrak was de eerste en tweede hobopartij, de tenortrombone, de pauken en de strijkerspartijen, met uitzondering van de stemvoering voor de contrabas. Op twee plaatsen was over alle oorspronkelijke stemmen nieuwe notentekst geplakt, in het handschrift van de kopiist die ook de partituur voor de eerste druk in 1878 had voorbereid. Die nieuwe notentekst voor het adagio van de tweede versie, die betrekking had op de maten 9-18 en 225-272 van de eerste versie, bevatte naast de fortissimo-passage in het eerste deel ook het derde deel tot aan de coda.
Het was dus van belang om na te gaan wat er zich ónder het vastgeplakte papier bevond. Nadat de kleeflaag omzichtig was verwijderd kwam een tussenvorm van het adagio te voorschijn dat 11 maten langer was (289 t.o.v. 278 maten) dan het adagio in de oorspronkelijke versie van de symfonie. Daarbij vielen ook verschillen in de instrumentatie op. Aangezien het adagio in de versie van 1876/77 251 maten bevat, kon daaruit  worden geconcludeerd dat sprake was van niet minder dan drie adagio-delen: het eerste adagio uit de eerste versie, het tweede en derde adagio uit de tweede versie.
Nowak heeft het gehele proces uitvoerig en naar mijn smaak overtuigend gedocumenteerd in het mededelingenblad nr. 17 van de IBG, Wenen 1980.

Herbert Blomstedt dirigeert op deze cd de versie uit 1873 en hij doet dat met grote overtuiging, als een Kapellmeister van de beste soort: geïnspireerd, gedegen en met een open oog en oor voor Bruckners typische Periodenbau. Zijn lezing houdt het midden tussen de mystieke Jochum en de bijna objectiverende Klemperer. Hij trekt fraaie spanningsbogen, bouwt de climaxen 'volgens het boekje' op en zorgt voor een stevige puls die de nogal brokkelige structuur in met name het openingsdeel zeker ten goede komt. Wat hierbij ook helpt zijn de goed gekozen tempi, de zorgvuldig getrokken fraseringsbogen en de daarbij strak in de hand gehouden dynamische contouren. De enige - zij het in dit geval geringe - tegenwerping is Blomstedts nogal nuchterige kijk op Bruckners grootse panorama's. De uitstekende opname onderstreept de grote kwaliteiten van dit orkestspel: warm, glanzend maar ook transparant. Misschien moeten we ook maar eens de reeds eerder uitgebrachte symfonieën nr. 5, 6, 7 en 8 bespreken!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links