CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2016

 

Lalo: Symphonie espagnol in d, op. 21

Sarasate: Zigeunerweisen op. 20

Bruch: Vioolconcert nr. 1 in g, op. 26

Renaud Capuçon (viool),
Orchestre de Paris o.l.v. Paavo Järvi

Erato 0825646982979 • 66' •

Opname: mei (Bruch) en sepember 2015,
Philharmonie de Paris

www.youtube.com

 

Vijf jaar geleden had ik een vraaggesprek met Renaud Capuçon. Ik ga daaruit niet uitgebreid citeren (u kunt hier het interview in zijn geheel teruglezen), maar enige passages wil ik wel aanhalen omdat ze naadloos bij Capuçons interpretatie van deze drie meesterwerken passen. Als eerste zijn opmerking over strijktechniek (ik vertaal niet uit het Engels omdat het mij voorkomt dat deze taal zo langzamerhand onze tweede taal aan het worden is): "I am one of the violinists who adapt lots of bowing as their means of expression. I am using the right arm a lot, so to speak. The other, maybe even more important thing is that there are fashions. For instance, when you listen to Jacques Thibaud it might be just too much for our ears today, but you know, sometimes it works. It all comes down to proportions, to find the right balance, which is in fact the very essence of music making anyway. Yes, as you said, there was a time that portamento was almost forbidden, but nowadays? Take Frank Peter Zimmermann for instance, who is doing those portamenti sometimes. He came back to this, and frankly, it is really nice." [...] It sounds out of fashion, but who is deciding about fashion anyway? Look at baroque style, how to play Bach now. It seems so extreme. When you hear Arthur Grumiaux or Henryk Szeryng in a Bach Partita it might sound as being out of fashion, but it will always be in fashion! Or people will tell you that you have to play with this or that bow, on such or such strings, and that you should not do this or that. But finally you return to for instance Grumiaux of a few decades back and you might feel that it is so extreme what is said nowadays about portamenti. I feel that today I have more freedom as a violinist, I can do things in the way I feel most appropriate. Anyway, who would want to play without feeling comfortable with that?"

Over vibrato: "Yes, it has been overused. When you listen to those old recordings of great violinists you hear that they use their right arm a lot as a way of expression, where currently many young violinists are using the left hand instead, which makes their play less personal. Hearing this new generation on for instance the radio you don't recognise them. Really great players with their own unique style you distinguish instantly, like Gidon Kremer, Christian Tetzlaff, Pinchas Zukerman, Maxim Vengerov, Frank Peter Zimmermann."

Over stijl: "Nowadays it is indeed quite difficult to hear the differences. In the past it was not. Let me just remind you of two really great violinists, David Oistrakh representing the virtues of the Russian School and Christian Ferras those from the French School. Take their recordings and you instantly hears their distinction, but nowadays things have changed, there is less and less a certain school. With violinists like Francescatti, Ferras, Neveu, Grumiaux and Thibaud you really 'feel' the weight of the French School. The current generation does not play like that. We are in the middle of globalisation, with a blend of which it is impossible to say where it comes from. There is no definition of style, not even a specific line. Do I sound French? My teacher Veda was an American, but then, there were her teachers Flesch, Zimbalist, and Enesco. I studied with her for ten years, between eight and eighteen. She not only taught me all basic things, but truly each and everything. That did something with me, definitely. Later on, I studied with Gérard Poulet and finally with Thomas Brandis, who was a student of Max Rostal. Let me say that I am a mix of all that, with a tendency to Central Europe!"

Deze nieuwste opname van Renaud Capuçon brengt dat interview weer heel dichtbij. Op deze cd verenigt hij alle eigenschappen van uitmuntend vioolspel, met naar mijn gevoel de juiste dosis vibrato, een gloedvolle maar toch lichte toon, zonder de nadrukkelijkheid in de expressie die zo rigoureus een einde kan maken aan het toch al vrij wankele evenwicht tussen structuur en expressie (maar als de volle glorie van de g-snaar er moet zijn, is die er uiteraard ook). Structuur die overigens niet alleen wordt afgemeten aan de hand van een lang(er) traject, maar ook een simpel melodisch motiefje dat bijna ongemerkt ontstaat en zich gaandeweg sterker ontwikkelt. Het hangt af van en samen met het metrum zoals dat door solist en dirigent wordt uitgewerkt of een uitvoering succesvol is, of niet. Het is het algehele concept dat bepaalt of we na afloop het gevoel hebben dat we op een prachtige reis zijn 'meegenomen', of niet. Over de stilistische kenmerken kan veel worden gezegd, maar ze zijn doorgaans verpakt in een mengeling van heden en verleden, met het heden in de dominante rol. Dat verleden speelt wel mee, door de docenten die als het ware ongezien over de schouder meekijken. Zij zijn het immers die hun kennis mede hebben opgedaan van de docent(en) voor hen en die aldus doorgeven aan hun leerling die het vervolgens in de praktijk zal toepassen. De musicus, klein of groot, hij is ontegenzeglijk door zijn leraar of leraren beïnvloed; zonder dat per se van een bepaalde 'school' gesproken hoeft te worden. In die zin staat niets op zichzelf, is alles gerelateerd aan iets dat eraan vooraf is gegaan. Muziek mag dan uit het niets ontstaan, wat haar voorbrengt kent een geschiedenis. Het is de ware kunst van iedere musicus om het goede te behouden en het nieuwe te omarmen, wat in feite net zo'n wankel evenwicht impliceert als de muziek zelf.

Renaud Capuçon kent de drie werken op deze cd van kinds af aan, hij is er als violist mee opgegroeid en uiteindelijk vergroeid, wat meer betekent dan een 'zich eigen maken'. Het is niet overdreven om te stellen dat deze muziek hem in de aderen zit, hem als een handschoen past, wat in deze vertolkingen de essentiële mate van vrijheid oplevert die het uitermate boeiend maakt om naar hem te luisteren. De Estse dirigent Paavo Järvi begeleidt hem zoals iedere goede dirigent dat doet: soepel volgend, een welgeplaatst accent hier en daar, rustig opgebouwd maar toch binnen de eigen orkestrale kaders wel degelijk dwingend, en met karakter. De finale van het Lalo-concert is daarvan een goed voorbeeld. Qua tempokeus moeten beide heren het aan het begin van de opname zeker met elkaar eens zijn geworden of al geweest, want het wringt echt nergens. Pablo de Sarasates Zigeunerweisen wordt hier gespeeld in de versie voor viool en orkest, een mini-vioolconcertjes dus. De opnamelocatie, de Philharmonie de Paris, is pas in gebruik genomen. Ook in akoestisch opzicht wordt het als een aanwinst gekwalificeerd. Over de opname valt in ieder geval niets te klagen, met bovendien een uitstekende balans tussen solist en orkest. In de concertzaal hoor je dat zo meestentijds niet, maar misschien in Parijs wel.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links