CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2024 |
Dat naast het (inmiddels steeds vaker uitgevoerd én opgenomen) Vioolconcert ook zijn kamermuziek op dit album aan bod komt mag best een verademing worden genoemd. Er valt zelfs een ‘world première recording' te melden van de Twee stukken voor viool, altviool en piano. Ook de overige twee werken de Reveille, een ‘concert study for violin with piano accompaniment' ) en de Suite voor viool en piano op. 6 zijn qua programmakeuze een schot in de roos. De Suite houdt zelfs rechtstreeks verband met het ontstaan van het Vioolconcert, want Britten had in 1936 in Barcelona tijdens het daar gehouden muziekfestival in het kader van het ISCM (International Society for Contemporary Music) samen met de Catalaanse violist Antonio Brosa (1894-1979) de aan hem opgedragen Suite op. 6 uitgevoerd om Brosa later te consulteren omtrent speltechnische problemen die hij had ondervonden tijdens het werken aan zijn Vioolconcert. Britten heeft later overigens het merendeel van de door Brosa aangedragen suggesties weer geschrapt. Britten was al eerder, door zijn leraar Frank Bridge, op het spoor van Brosa gezet, wat tot een warme vriendschap zou uitgroeien. De violist had zich in 1914 in Londen gevestigd en debuteerde er in 1919 als 25-jaige solist, waar hij vervolgens menig nieuw concerto ten doop hield. Dankzij zijn alom geroemde spel en zijn kennis van het metier riepen meerdere componisten zijn advies in, zoals in de zomer van 1938 William Walton, die toen werkte aan zijn Vioolconcert voor Jascha Heifetz. Het was ook Brosa die op zijn uit 1727 stammende Vesuvius Stradivarius Brittens Vioolconcert ten doop hield in Carnegie Hall in New York, op 28 maart 1940, met het door John Barbirolli geleide New York Philharmonic. Het was deze uitvoering die Brosa als violist internationaal definitief op de kaart zette. Het Vioolconcert stamt van een nog jonge Britten: hij was net 25 toen hij eraan begon, maar wel in een voor hem belangrijke levensfase, door Engeland te verruilen voor de Verenigde Staten, waar hij twee jaar zou blijven alvorens weer naar zijn geboorteland terug te keren. In juni 1939 was hij evenwel nog in Canada, in het ten noorden van Montréal gelegen Saint-Jovite, waar hij het ontwerp voor zijn Vioolconcert voltooide. In september, tijdens een verblijf bij vrienden op Long Island bij New York, kwam de orkestratie gereed, in dezelfde maand dat Polen werd bezet en daarmee de Tweede Wereldoorlog een feit was geworden. Hoewel de muziek van Britten in de jaren dertig in stilistisch opzicht veelal een parodistisch stempel draagt, geldt dat niet voor het Vioolconcert. De Amerikaanse componist Elliott Carter, die de première in New York bijwoonde, memoreerde zelfs dat het stuk een ‘uitgesproken autobiografische dimensie' had. Dat Britten als het ware daarin de vertaalslag had willen maken van de breed gedragen politieke onrust en dreiging die daar vanuit ging, naar een ‘serious instrumental drama', zij het in abstracte allegorische termen. Maar die zich wel sterk dramatisch ontwikkelden, zoals in het eveneens driedelig opgezette Sinfonia da Requiem (1940). Er valt vanuit autobiografisch perspectief evenwel nog een belangrijke ontwikkeling te registreren: die van zijn relatie met de Britse tenor Peter Pears, die in die tijd sterk aan innigheid had gewonnen, maar ook meer in de openbaarheid was geraakt, dit dan gevoegd bij zijn sterk pacifistische instelling en een in oorlog verkerend Europa (Amerika zou zich pas na de Japanse aanval op Pearl Harbour in december 1941 in de strijd gaan mengen). En dan was er nog die Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) die zoveel slachtoffers had gemaakt en ook zijn vriend Brosa als Catalaan rechtstreeks had geraakt. Áls er een direct verband kan worden gelegd tussen die Burgeroorlog en Brittens tamelijk naar binnen gekeerde Vioolconcert, dan wel in die fenomenale passacaglia die het slotdeel bepaalt. Maar misschien ook wel - zij het vluchtig - in het openingsdeel, waar het marsritme, aangeduid met zachte paukenslagen en beantwoord door een bekkenslag, volgens Brosa (en hij kon het als Spanjaard het beste weten) als motto van Spaanse herkomst. Het centraal gepositioneerde Scherzo is overigens verre van introvert: het Vivace wordt juist gedomineerd door een bijna gewelddadig, woest en angstaanjagend discours zoals dat ook in een aantal andere werken door Britten werd verkend, onder andere in het uit hetzelfde jaar, 1939, stammende Ballad of Heroes (‘Dance of Death', zo heet het Scherzo daar). Het korte Reveille droeg Britten eveneens op aan Brosa, zoals blijkt uit de inscriptie in het manuscrip. De Catalaan voerde het stuk ook voor het eerst uit, op 12 april 1937 in het Londense Wigmore Hall, samen met de pianist Franz Reizenstein. Het ademt de typische stijl van Britten, van 'puns, puzzles and games', muzikaal aanstekelijke grappenmakerij. De tempoaanduiding doet misschien de wenkbrauwen fronsen: 'Andante - rubato e pigro'. 'Pigro' staat immers voor 'sloom', 'traag', een verwijzing naar Brosa die anders dan Britten niet graag vroeg in de ochtend opstond en aan het werk ging. Het zachte, mechanische tikken van de klok in de pianopartij mengt zich uiterst suggestief met de langzaam 'ontwakende' vioolmelodie, waarna zich eerst geleidelijk een rapsodisch wisselspel ontvouwt dat uitmondt in een virtuoos slot. In de uit december 1929 stammende Twee stukken voor viool, altviool en piano, door Britten kort na zijn zestiende verjaardag voltooid, wemelt het van de harmonische innovaties volgens twintigste-eeuws receptuur, toen Britten sterk onder invloed stond van zijn docent Frank Bridge. Mogelijk dat hij in die tijd ook kennis heeft gemaakt met de muziek van Aleksandr Skrjabin (de vele akkoordprogressies wijzen er in ieder geval op), maar ook zijn er - naast die van Bridge - invloeden van de Tweede Weense School aanwijsbaar. De Duitse Isabelle Faust is in dit programma de gedroomde soliste. Ze paart een strikt heldere, frisse maar ook gloedvolle toon aan temperament en een overrompelende virtuositeit. Dat geldt niet alleen voor haar vertolking van het Vioolconcert, maar ook in de overige werken is sprake van een sublieme prestatie. Genuanceerde toonkleuren, felle contrasten, afwisselend pregnante en bitse accenten, toonvorming, lenigheid, warme lyriek en daarnaast het puntig-scherpe ritmische profiel zorgen tezamen voor een werkelijk ideale uitvoering die in het orkestrale aandeel onder de evenzeer bevlogen Jakob Hrůša de bijzonder fraai gestileerde pendant vindt. Mede dankzij de uitstekende opname is het een schitterende live-uitvoering geworden die daarom echt beklijft. Ook de overige werken staan werkelijk als een huis, met naast Isabelle Faust haar broer, de altist Boris Faust, en de pianist met wie zij al jaren samenwerkt: Alexander Melnikov. Geen enkele twijfel erover: dit is in alle opzichten een topalbum en bovendien nu eens niet met een voor de hand liggende koppeling. index |
|