CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2024 |
Brahms heeft, evenals zijn grote tijdgenoot Schumann, het lied een belangrijke plaats in zijn oeuvre gegeven. Hij was het ook die hoog opgaf van Schuberts liedkunst, waarover hij opmerkte dat er geen enkel Schubert-lied was waaruit niet iets te leren viel. Het komt in de liedkunst van Brahms, evenals vóór hem bij Schubert, allemaal samen: de verbondenheid tussen zanger en begeleider (de pianopartij is overwegend meer dan slechts 'begeleiding'), de dramatische ontwikkeling en het economische gebruik van de middelen. De dichters vormen daarbij een rijk palet met namen als die van Brentano, Daumer, Groth, Simrock, Tieck, Lemcke, Uhland, Eichendorff, Weisse, Schlegel, Kerner en Goethe. En dan waren natuurlijk de vele uitingen van de volksmuziek, die hem tot componeren aanzetten. Welke uitvoering van zijn liederen de componist voorstond weten we niet: zijn correspondentie biedt helaas te weinig houvast om daaruit een ferme conclusie te trekken, maar afgaande op de teksten en de wijze waarop hij die muzikaal gestalte heeft gegeven lijken ze, een uitzondering daargelaten, de bijna huiselijke intimiteit niet te overschrijden. Geen repertoire voor het grote publiek dus, wat het kunstlied in het algemeen feitelijk ook nooit is geworden. Het 'kleine, feine, reine', daar gaat het veelal om, om uit Schumanns Dichterliebe te citeren. Vandaar dat de grote concertzaal voor de beoefening van de liedkunst minder geschikt is (en waar zangers, begeleiders en impresariaten zich weinig tot niets aan gelegen laten liggen). Thomas Oliemans is wellicht van plan om een groot deel van het liedoeuvre van Brahms op cd te zetten. En als hij zo ver niet wil gaan, dan toch een behoorlijke greep daaruit. Wat evenwel enigszins tegenzit zijn de nogal magere kleuringsaccenten die deze interpretaties kenmerken. Subtiliteit blijkt wel een belangrijker ingrediënt in het spel van Malcolm Martineau, maar - zij het slechts incidenteel - minder in de zangkunst van Oliemans. In een lied als 'Liebe kam aus fernen Landen' blijft de gloeiende lyriek zelfs onmiskenbaar onderbelicht. In 'Sind es Schmerzen, sind es Freuden' is het de pianist die de contrastwerking met zijn spel weet te stimuleren, terwijl de zanger juist meer op de vlakte blijft; al leidt het niet tot een discrepancie tussen zanger en pianist. Daarom culmineert het wel bij Martineau maar niet bij Oliemans, zoals in de laatste strofe van het lied 'War es dir, dem diese Lippen bebten', terwijl de tekst toch vanuit expressief oogpunt duidelijke taal spreekt:
Wat overigens niet wegneemt dat Oliemans ondanks de gesignaleerde tekortkomingen zeker tot de zeer verbeeldingsvolle en intelligente liedvertolkers behoort. In dit opzicht staat zijn ietwat grofkorrelige bariton de luisteraar niet in de weg. Wat deze uitgave wel extra interessant maakt is de Regenlied-cyclus, op vier gedichten van Brahms' tijdgenoot Klaus Groth (1819-1899). Brahms zou ze later nogmaals onder handen nemen, maar dan deel uitmakend van de Acht Lieder und Gesänge op. 59. index |
|