CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2023 |
Wat mij betreft is er geen enkele twijfel over: Brahms' Paganini- als in nog sterkere mate diens Händel-variaties bieden het summum op het gebied van diens virtuoze schrijfwijze. Maar er is meer, zoals de daarin sterk naar voren komende, fenomenale retorica in termen van complexiteit én subtiliteit. Zoals er met name in die Händel-variaties op. 24 zelfs nieuwe aspecten van de pianotechniek verkend, het muzikale avontuur mag domineren en zelfs waaghalzerij niet wordt geschuwd, indachtig menig pianowerk van Franz Liszt (denk in dit verband alleen maar aan diens 'Études d'exécution transcendante', een waar meesterwerk op dit gebied, door de componist - na een aantal ingrijpende revisies - voltooid in 1851, precies tien jaar vóór Brahms' op. 24 ). En dan te bedenken dat Brahms' kolossale 25 Händel-variaties, culminerend in de fenomenale slotfuga, zijn geconstrueerd uit niet meer dan de acht maten die het thema vormen van Händels 'Air' uit de Klavecimbelsuite nr. 1 in Bes, HWV 434. En wie mogelijk toch nog mocht twijfelen: na Beethovens Diabelli-variaties (gestoeld op dat 'onooglijke' walsje van Anton Diabelli) en Bachs 'Goldberg' behoort Brahms' op. 24 zonder enige reserve tot de Parnassus in dit genre. Waarbij zich uiteraard de vraag voordoet: hoe dit werk uit te voeren? Met daarbij de gedachte dat nu eenmaal niet alle wegen naar Rome leiden. De Georgische pianiste Nino Gvetadze (Tblisi, 1981 - al geruime tijd wonend en werkend in Nederland, onder meer als artistiek leider van het Delft Chamber Music Festival en artistiek directeur van het Naarden International Piano Festival) koos mijns inziens terecht voor een sobere, dat wil zeggen onopgesmukte, maar tevens fraai gelaagde en in strikt heldere stemvoering gevattte interpretatie die volledig recht doet aan Brahms' bijzonder inventief geconstrueerde variatiekunst, waarin grootse vergezichten worden afgewisseld met verfijnde intimiteit. Wat Gvetadze eveneens fraai uitlicht zijn de barokke vormschema's die aan dit variatiewerk ten grondslag liggen, naast het van groot raffinement en vakmanschap getuigende contrapunt, waarvoor Brahms nieuwe kaders wist te scheppen. De fuga is onder haar handen niet slechts een oefenstuk, maar fungeert echt als hoogtepunt, als de volmaakte afsluiting van dit grootse variatiewerk. In de beide Rapsodieën op. 79, de drie Intermezzi op. 117 en de Romance op. 21 nr. 1 van Clara Schumann scherpt Gvetadze de kleurstellingen - eveneens volkomen terecht - verder aan, waardoor het expressief-evocatieve karakter dat deze stukken zozeer kenmerkt optimaal reliëf krijgt. Op. 117 munt uit door warm uitgesponnen pianistische lyriek, terwijl in de beide rapsodieën de toehoorder in de ban raakt van de exemplarische helderheid die de pianiste in haar bijzonder fraai genuanceerde betoog demonstreert. Even subtiel zijn zowel de fraseringen als de tempoversnellingen en -vertragingen vanuit het volmaakt gekozen hoofdtempo: geen moment ontstaat de indruk dat de pianiste de expressie in de overtreffende trap een kans wil geven. Alles is gedacht vanuit een overtuigend concept dat deze muziek alleszins recht doet. Verhalend vertolken, daar is het Gvetadze vooral om te doen, daarbij geholpen door haar vlekkeloze techniek en de warm getinte, sonore en transparante opname van Guido Tichelman. index |
|