CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2023 |
Top of the bill, deze uitvoeringen. Waarbij het begrip 'bill' zich vergelijkenderwijs niet gemakkelijk of eigenlijk helemaal niet naar behoren laat duiden. Natuurlijk, het is verleidelijk om deze vertolkingen met andere te vergelijken, maar voor de recensent geldt dat zijn blik al bij voorbaat vertroebeld is doordat hij onvoldoende zicht heeft op alle uitvoeringen in de - trouwens al stevig uitgedijde - discografie. En door er slechts enige 'uit te lichten' wordt behoorlijk onrecht gedaan aan de vele andere die ongetwijfeld geheel ten onrechte aan zijn aandacht zijn ontsnapt. De keus valt dan allicht op een of meerdere uitvoeringen die dichter in de tijd staan. Waar nog bijkomt dat iedere vergelijking van nature puur subjectief is. Nee, ik waag me er liever niet aan. Maar dat wist u ongetwijfeld al. Wel kan ik redelijkerwijs motiveren waarom dit album voor mij top of the bill is. Om te beginnen is het is dit spel technisch vlekkeloos. Ieder detail is overdacht, de balans is ideaal, de fraseringen en dynamische accenten zijn dat ook en de structuur van deze beide werken wordt moeiteloos voor de toehoorder opengelegd. Prima, maar wat verwacht je anders van het Belcea, voor deze gelegenheid uitgebreid met bovendien een absolute topcellist, Jean-Guihen Queyras, en een even absolute topaltiste, Tabea Zimmermann. Zoals we dit ook uit dat rijke discografische verleden kennen: een topkwartet dat zich voor deze sextetten laat vergezellen door twee andere topmusici. Om te beginnen.want er is ook nog 'zoiets' als inspiratie, spiritualiteit en bijgevolg engagement . Dat uit zich in dit geval in pure goudglanzende expressie die deze van nature toch al zo fenomenale muziek een buitengewoon innemend en romantisch geladen aureool meegeeft. Romantiek zoals die past bij een neoclassicus als Brahms. Ook in deze werken komt Brahms niet naar voren als een vernieuwer, maar wel als belangrijke voortzetter van een even belangrijke en diep gewortelde traditie die hij wel degelijk naar eigen hand wist te zetten. Zoals Bach dat ruim een eeuw eerder net zo overtuigend had gedaan. Brahms de neoclassicus. Hij componeerde het sextet op. 18 in 1860 en op. 36 in 1865. Hij was toen respectievelijk 27 en 32 jaar oud. De bezetting (twee violen, twee alten en twee celli) was weliswaar reeds rond 1776 beproefd door Luigi Boccherini en later, in 1848, nog door Louis Spohr, maar daar was het zo ongeveer bij gebleven. Of Brahms die werken gekend heeft? We weten het niet, maar de kans erop lijkt vrij groot. Wat hij gelukkig vermeed - en in die zin trad hij niet in de voetsporen van zijn beide voorgangers - was het concept van het strijkkwartet in vooral vergrotende trap. Of anders gezegd: door aan het welbekende strijkkwartet laag gestemde instrumenten (alt, cello) toe te voegen met als belangrijkste kenmerk een grotere dimensie en sonoriteit. Brahms koos liever voor het exploreren van nieuwe contrasterende elementen die de toegevoegde twee instrumenten mogelijk maakten. Die karakterisering is zelfs zo sterk dat we ons voortdurend bewust zijn van een wel heel bijzondere expressieve rijkdom die in dit genre tot dan haar gelijke niet heeft. Het discours is bovendien uitermate levendig, soms zelfs exuberant, maar evenzeer doortrokken van een niet te miskennen melancholie. Kortom, dit is muziek die diepe indruk maakt. Grootschaliger dan een strijkkwartet, maar desondanks vervuld van een intieme gloed die is gevat in breed uitgesponnen lyriek en die zich niet alleen beperkt tot de langzame delen. Dramatiek is er eveneens volop, zoals in op. 36, met onder meer Thema en Variaties, waarvan het ingenieuze melodische en harmonische concept dat van die altijd aanwezige 'schaduwfiguur' Beethoven zowaar naar de kroon steekt. Het is tevens een van de (vele!) hoogtepunten die deze vertolkingen sieren. Maar ook elders is het een voortdurend genieten van de weelderige klankrijkdom die het ensemble als het ware aan het muzikale hart gebakken is. De net zo warmbloedige opname laat u geen detail ervan missen. index |
|