CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2017

 

The Brahms Project - The Complete Piano Quartets

Brahms: Pianokwartet nr. 1 in g, op. 25 - nr. 2 in A, op. 26 - nr. 3 in c, op. 60

Enrique Bagaría (piano), Josep Colomé (viool), Joaquín Riquelme (altviool), David Apellániz (cello)

Eudora EUD-SACD 1701 • 121' • (2 sacd's)

Opname: augustus 2016, Auditoria de Zaragoza, Sala Mozart, Zaragoza (Spanje)

 

Hoe houdt de componist het pianokwartet in toom? Zeker, de piano voert de boventoon (het is niet voor niets een pianokwartet), maar de verleiding is groot om er een pianoconcert in sterk afgeslankte bezetting van te maken. Brahms heeft die verleiding niet kunnen weerstaan (zijn grote voorbeeld en voorganger Beethoven slaagde er beter in, hoewel toch niet helemaal): de karakteristieken van het pianoconcert zijn bij Brahms in alle drie pianokwartetten volop aanwezig. Zonder de blazers uiteraard, wat het beeld sowieso al behoorlijk doet verschuiven. Maar de illusie is er wel degelijk. De symfonische allure is evenmin onmiskenbaar (niet voor niets heeft Arnold Schönberg het Eerste pianokwartet een orkestbewerking meegegeven).

De grote expressieve kracht die van Brahms' muziek uitgaat - en zeker zoals die zich in deze drie pianokwartetten manifesteert -raakt nooit vertroebeld door een architectuur die daarmee niet in overeenstemming is. Of anders gezegd: het is een volmaakt toonbeeld van 'checks and balances' dat deze grote muziek ook daadwerkelijk ook groot houdt. Zelfs in het naar het sombere, tragische en melancholieke neigende opus 60 blijft ondanks de diep gewortelde expressiviteit het muzikaal intellect fier overeind, zo niet doorslaggevend. Hoezeer ook de emoties lijken te domineren, ze beuken en klotsen wel tegen een door Brahms aangelegd hecht oeverfundament.

Hoewel iedere goede componist heus wel weet dat complexiteit nooit en te nimmer een doel op zich mag zijn, is het wel zo dat in de kamermuziek maar ook in het solorepertoire in termen van melodie, harmonische onderbouw en innerlijke structuur er aan de scheppingsfantasie niet of nauwelijksbeperkingen worden gesteld. Terwijl de goede componist bovendien niet wordt gehinderd door compositietechnische problemen: hij kent het vak, het handwerk en kan componeren zoals hij (het) wil. Op dat moment verschilt hij daarin niet van de schrijver, dichter, schilder, beeldhouwer of pottenbakker. Niet het onderliggende materiaal bepaalt de beperking, maar de verbeelding en de techniek van het scheppen. Als dergelijke grenzen wegvallen krijgen we zoiets als Brahms' pianokwartetten. De componist kan zich - en dat gebeurt hier ook - zo frank en vrij in zijn scheppingsdrang voelen dat hij daardoor 'grote' kamermuziek schrijft, in de letterlijke betekenis van het woord: groot, grenzen verleggend, zo niet die overschrijdend (zonder dat precies kan worden aangegeven welke grenzen dat dan wel zijn). Het voelt zo en de illusie op zich is al heel veel waard. Groot, in de meest voorname betekenis, want ondanks alle passie, de wilde expressie, de enorme 'drive' en de verrassende thematische verwikkelingen, is er nergens in het parcours sprake van ook maar enig vormverlies, van gebrek aan controle over de materie. Het mag nog zo grillig zijn, nog zo onvoorspelbaar, nog zo spontaan, nog zo improvisatorisch, het is en het blijft gebonden aan een onwrikbaar raamwerk dat we gemakshalve met 'vorm' aanduiden, maar meer is dan alleen dat. Innerlijkheid maakt er evenzeer deel van uit, hoe lastig die op zich ook te definiëren is. Brahms' lijfspreuk 'Frei aber einsam' kan in dit geval evengoed worden uitgelegd als 'Frei aber gebunden', de paradox die alleen in de muziek substantiële betekenis krijgt.

Of dit muziek is die zich idiomatisch laat definiëren (of inperken?) waag ik te betwijfelen. Weense Klassiek en Romantiek liggen zeker bij Brahms sowieso niet ver uiteen. Dat hebben de combinaties als Stern/Laredo/Ma/Ax, Rubinstein/Guarneri Quartet, Gilels/Amadeus en Angelich/Capuçon/Caussé al eerder aangetoond. Wat in deze pianokwartetten ook voortdurend overheerst is de creatieve vreugde in het scheppen van grote melodische en harmonische inventie die ook in de vele somber getinte momenten hun enorme kracht bewijzen. Misschien is dit wel een van de kenmerken van een groot componist: dat door de kracht van de inventie al het overige eenvoudigweg opzij wordt gezet, daaraan wordt onderworpen, minder relevant wordt,. Scheppen is ook structureren (structureren niet per se scheppen), welke emoties er ook met het stuk verweven zijn. Zoals emotie ook niet op de juiste manier op de toehoorder kan worden overgebracht als de musicus zich erin verliest.

Vier Spaanse musici die zich hebben gewaagd aan 'The Brahms Project', met de drie kwartetten op twee sacd's. En met zoveel voorgangers (ik noemde er al enige) die in de discografische geschiedenis diepe, zo niet onuitwisbare sporen hebben nagelaten. Enrique Bagaría, Josep Colomé, Joaquín Riquelme en David Apellániz vormen een gelegenheidsduo, maar wat voor een. Want het begrip als zodanig kent oppervlakkig gezien helaas wel een negatieve connotatie die merendeels door de praktijk is gevormd: als het niet meer blijkt te zijn dan dat. Hier horen we echter een ensemble dat volkomen is vergroeid met Brahms' drie pianokwartetten en er een weergaloos speelveld van heeft gemaakt, waarin de vier stemmen zich volmaakt tot elkaar verhouden, het geven en nemen in de stemvoering tot ware kunst is verheven en de diepe gelaagdheid in deze muziek (wat alleen al de piano-arpeggio's in het Adagio van opus 26 niet teweeg brengen. - er is die vrijwel onweerstaanbare reminiscentie aan Schuberts 'Die Stadt' uit 'Schwanengesang') die schijnbaar moeiteloos wordt opengelegd. Het temporele element is net zo overtuigend als de dynamische accentuering, naast de voorbeeldige frasering en uitgewerkte detaillering. De opname is warm en helder, en laat geen detail onbelicht. Magnifiek.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links