CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2016
|
Als een componist zich niet geremd weet door instrumentale beperkingen kunnen de remmen los. Dat verklaart misschien waarom de Vierde symfonie van Brahms hoger in de peilingen staat dan zijn Derde pianokwartet in c, op. 60. Ik besef het terdege: menigeen vindt dit wellicht 'filosofie van de koude grond', maar de feiten bewijzen mijn gelijk. Neem Beethoven. De meeste muziekliefhebbers, de echte bedoel ik, weten zonder aarzelen de eerste noten of het begin van de finale van de Eroica te neuriën, maar van het Strijkkwartet in Es, op. 127? Ik heb de proef vaak genoeg op de som genomen en ik werd in mijn vooroordeel bevestigd: op. 127 bleek voor dit experiment een paar bruggen te ver. De meesten weten het hoofd wel dat de Vierde symfonie in Bes staat genoteerd, maar het Pianotrio op. 70 nr. 2? Hoewel iedere goede componist heus wel weet dat complexiteit nooit en te nimmer een doel op zich mag zijn, is het wel zo dat het pianotrio (en dat geldt net zo goed voor een sonate, trio, kwartet, kwintet of zelfs sextet) in termen van melodie, harmonische onderbouw en innerlijke structuur geen beperkingen stelt aan de scheppingsfantasie. Terwijl die goede componist bovendien niet wordt gehinderd door compositietechnische problemen: hij kent het vak, het handwerk, van haver tot gort, en kan componeren zoals hij (het) wil. Daarin verschilt hij niet van de schrijver, dichter, schilder, beeldhouwer of pottenbakker. Niet het onderliggende materiaal bepaalt de beperking, maar de verbeelding en de techniek van het scheppen. Als die grenzen wegvallen krijgen we zoiets als Brahms' Derde pianokwartet, maar het kan net zo goed het Eerste of het Tweede zijn. De componist kan zich - en dat gebeurt hier ook - zo frank en vrij in zijn scheppingsdrang voelen dat hij 'grote' kamermuziek schrijft, in de letterlijke betekenis van het woord: groot, grenzen verleggend, zo niet overschrijdend (zonder dat precies kan worden aangegeven welke grenzen dat dan wel zijn). Het voelt zo. Groot, in de meest voorname betekenis, want ondanks alle passie, de wilde expressie, de enorme 'drive' en de verrassende thematische verwikkelingen, is er nergens in het parcours sprake van ook maar enig vormverlies, van het verlies van controle over de materie. Het mag nog zo grillig zijn, nog zo onvoorspelbaar, spontaan, het is en het blijft gebonden aan een onwrikbaar raamwerk dat we met 'vorm' aanduiden. Brahms' lijfspreuk 'Frei aber einsam' kan evengoed worden vertaald naar 'Frei aber gebunden', de paradox die alleen in de muziek een substantiële betekenis heeft. Laat die paradox maar bestaan, hij is essentieel voor Grote Muziek (met hoofdletters). Het Trio Wanderer lijkt Duits (we weten allemaal wel wat 'wandern' betekent), maar is door en door Frans. Het eminente gezelschap behoort al jaren tot de top. Ze 'wandern' langs 's werelds grootste podia, jaar in, jaar uit. Opgericht in 1987 hebben deze drie voormalige studenten (Guillaume Sutre, viool; Raphaël Pidoux, cello en Vincent Coq, piano) aan het Parijse conservatorium en van Menahem Pressler (de pianist van het fameuze Beaux Arts Trio) het ene na het andere succes aan hun zegekar gehangen, slechts in 1996 onderbroken door een korte rimpeling, toen Sutre vertrok naar het Ysaÿe Kwartet en hij werd vervangen door Jean-Marc Philips-Variabédian. Voor het eminente spelpeil van het trio zou het zonder nadelige gevolgen blijven. Over het Trio Wanderer hebben we op deze site al vaak genoeg de loftrompet gestoken (de opname van de complete pianotrio's van Brahms werd door ons overigens niet besproken). Ook in deze Brahms - in het Pianokwartet wordt het vaste ensemble versterkt door Christophe Gaugué, een niet minder formidabele altist - zijn alle ingrediënten voor grootse vertolkingen als het ware reeds ingebakken. We horen een ensemble dat dankzij de lange en intensieve samenwerking de mooist denkbare vruchten afwerpt, vertolkingen die afwisselend diepzinnig en hectisch zijn, maar ook 'très animé' (aan het begin van het openingsdeel van op. 8 wellicht iets teveel 'animé'), met grote vitaliteit en moeiteloos doordringend tot de kern, speltechnisch gaaf en sprankelend, met een indrukwekkende mix van individualiteit en homogeniteit. Dat ook Gaugué zich in dit gezelschap duidelijk hoorbaar als een vis in het water voelt, zegt tevens iets over de stuwende inspiratie van het drietal. De opname is een juweeltje. index |
|