CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2013
|
Het is altijd goed om vertrouwde stukken opnieuw te horen in verfrissende lezingen die een nieuwe kijk erop opleveren. Maar dan moet je niet bij deze Hélène Grimaud en Andris Nelsons zijn. Het lijkt mij toch dat een musicus, hoe goed die ook is, zich altijd moet afvragen of zijn interpretatie iets kan toevoegen aan hetgeen al ruimschoots in de discografische catalogus voorhanden is. Ik weet wel, soms zijn het de labels die de onder contract staande musicus in een bepaalde richting willen duwen, maar die moet dan daaraan weerstand bieden of gewoon standvastig zijn en blijven. Wat Deutsche Grammophon in dit geval heeft bezield weet ik niet, maar een feit is dat er nog heel veel onaangeroerd materiaal is dat voor een opname in aanmerking komt. Dat is dan toegevoegde waarde en kan de kwaliteit van de uitvoering in zo'n geval best een tandje minder zijn. Maar bij de beide Brahms-concerten ligt dat bepaald anders en moet men van zéér goede huize komen om daaraan interpretatief nog iets zinvols aan toe te kunnen voegen. Dat lukt dit tweetal niet, van geen kanten. Erger, ze halen iets essentieels van deze Brahms af: er is geen scherpte, de energie ebt herhaaldelijk weg, de tempi liggen te laag, de fraseringen zijn stroperig en de spanningsbogen dringend aan revisie toe. Met name het Eerste pianoconcert, een werk van een ware jonge hemelbestormer (zo revolutionair dat Brahms er zelf van geschrokken moet zijn en dit nooit meer zo heeft herhaald), klinkt als het werkstuk van een oude toondichter, overgeromantiseerd, log en zwaar, de contouren weggevlakt en met een alles overheersend gebrek aan sprankeling en jeugdige 'Sturm und Drang' die zich zelfs in de finale niet meer laat oplossen. En dan te bedenken dat DG in nota bene het eigen huis een dijk van een uitvoering heeft liggen, met de combinatie Gilels/Jochum. En anders is er wel de fameuze uitvoering met Curzon/Szell op Decca. Het Tweede pianoconcert 'vaart' beter, al is de aanpak van met name Nelsons hier nog steeds weinig geprofileerd, waaraan Grimaud zich deels als bijna vanzelfsprekend aansluit. Maar toch, hoekdelen en scherzo verlopen vlotter, er is aanmerkelijk meer momentum, al missen we de diepzinnigheid (maar ook de misgrepen) van een Backhaus (met Böhm,.op Decca). Er zijn geen grote verschillen tussen het spel van de beide orkesten. Leve de globalisering (of leve Mariss Jansons, natuurlijk de chef van het Beierse omroeporkest...). De beste optie en nog goedkoper ook: de reeds genoemde Gilels/Jochum op DG. Er zijn wat misgrepen in de hitte van de strijd, maar het zijn wel elektriserende uitvoeringen waar de spanning vanaf druipt, terwijl de opnamen beter klinken dan de onderhavige. Want dat moet ook worden gezegd: de DG-technici opteerden voor een donkere klank met (te)veel vernis en galm, wat de vertolkingen zeker niet ten goede komt. De soms rammelende discant doet de rest. Het heeft er overigens alle schijn van dat door de sterk verschillende akoestische omstandigheden (München en Wenen verschillen wat dat betreft hemelsbreed) een 'nabehandeling' heeft plaatsgevonden met dit overgegoten sausje als resultaat. Al met al dus geen uitgave om mee weg te lopen, integendeel. index |
|