CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2023

Borenstein: Pianoconcert op. 91 - Light and Darkness op. 80 (voor pianokwintet) - Shirim op. 94 (voor piano)

Clélia Iruzun (piano), I Musicanti, Royal Philharmonic Orchestra o.l.v. Nimrod Borenstein
Somm Recordings
SOMMCD281 • 71' •
Opname: mei 2022, Henry Wood Hall, Londen (Pianoconcert); juni 2022, Menuhin Hall, Stoke d'Abernon (VK)

 

Veel postmodernisten (teveel zelfs om ze bij naam te noemen) verstaan wel de kunst van het met de linkerhand ‘stelen' en met rechter ‘lenen', maar vervolgens weten ze er geen eigen identiteit aan te geven. En expansiedrang maakt een eigentijdse compositie nog niet interessant. Bovendien geldt dat de top van de Parnassus in het modernistisch denken onherroepelijk het eindpunt betekent.

Versmeltingsscenario's zijn er in overvloed: van minimal music, tonaliteit (of alleen maar de allusie ervan) en het beoefenen van de traditionele genres (zelfs teruggaand tot Middeleeuwen of Renaissance) tot romantische verkenningen, zich wel of niet uitstrekkend tot de atonaliteit, maar hoe dan ook: ze zijn door en door beproefd, en met wisselend succes.

Wat er als een rode draad binnen de gekozen zelfexpressie doorheen loopt is de sterk gevoelde drang tot componeren ten behoeve van de publieke zaak. Progressieve(re) vormen waarvan het publiek zich distantieert passen niet in het postmodernistische denken. Waarbij zich onherroepelijk de vraag voordoet of en zo ja in welke mate pure (klank)schoonheid in al die concepties leidend zou moeten zijn. Beth Anderson wijdde daaraan behartenswaardige woorden in Beauty is Revolution (1980): nieuwe muziek die best welluidend mag zijn, maar dat er veel meer criteria in het spel zijn en zelfs dusdanig dat schoonheid er verrassend genoeg niet eens zoveel (meer) toe doet. Fraai gewelfde melodieën? Prima, maar dan ingekaderd in een ritmisch vervormde omlijsting. Welluidende harmonieën? Prima, maar dan afgezet tegen verbrokkelde of zelfs onherkenbaar geworden melodielijnen (terwijl het dat toch wel degelijk zijn). Of anders wel een ferme greep in de toverdoos van polytonaliteit, polyritmiek of collage, of citaat; desnoods alles tezamen. Alfred Schnittke was er een ware meester in.

De composities van Nimrod Borenstein (Tel Aviv, 1969) zijn over de gehele linie, welk genre het ook betreft, uitgesproken briljant, veelkleurig en knap geconstrueerd. Hij is geen vernieuwer die de muziekwereld danig op zijn kop wil zetten, maar een toondichter die de melodie, harmonie, ritmiek, dynamiek en instrumentatie tot op het bot lijkt te hebben ontleed om er vervolgens een geheel eigen profiel aan te geven waardoor zijn muziek onverwisselbare kenmerken heeft. Borenstein is een van die componisten waarvan de muziek dankzij het geheel eigen cachet een overrompelend effect sorteert. Geen wonder dus dat herhaald beluisteren steeds meer dimensies oplevert (het niet vluchtige luisteren wordt beloond!). In die zin beheerst Borenstein dezelfde ‘kunst' als zijn grote Britse collega Thomas Adès en de Schot James MacMillan: de omarming van het oude en vertrouwde, maar niet meer dan als vertrekpunt voor een strikt eigen muzikaal discours, daarbij puttend uit een uiterst inspirerende en qua uitwerking creatieve bron die met grote, menigmaal zelfs dwingende overtuigingskracht wordt geëtaleerd. Bij zowel Borenstein, Adès als MacMillan is ‘beauty revolution'.

Borensteins talent is uiteraard ook aan de invloedrijke figuren in de muziekindustrie niet voorbijgegaan, gezien het grote aantal compositieopdrachten van zeer prestigieuze solisten, dirigenten, ensembles, orkesten en instituten. Gerenommeerde musici ook die zich voor zijn werk willen inspannen. Ik noem in dit verband slechts Vladimir Ashkenazy, Pascal Rogé, Dmitry Sitkovetsky, het Philharmonia Orchestra, het BBC Philharmonic en het Quartetto di Cremona. Voor de muziek uitlopend of juist in haar kielzog zijn er de platenlabels en muziekuitgevers (Donemus!) die zich evenmin onbetuigd hebben gelaten. Prijzen waren er ook: zo viel het album met orkestwerken van Borenstein op het Chandos-label in de categorie BBC Music Magazine Choice.

Nimrod Borenstein (m.) met dirigent Vladimir Ashkenazy en violiste Irmina Trynkos tijdens de opname van het Vioolconcert (hier besproken)

Als we Borenstein een ‘postmodernist-in-hart-en-nieren' mogen noemen (het is heus geen scheldwoord!), dan wel een musicus die geen concessies heeft gedaan aan zijn individualiteit. Dat bleek uit zowel de twee eerder door mij besproken albums als uit deze nieuwe loot aan de stam. Dat eigenzinnige karakter wordt nog eens onderstreept door de verbeeldingsvolle en dientengevolge kleurrijke instrumentatie, waarin de componist bovendien oog en oor heeft opengesteld voor de speltechnische mogelijkheden van het instrumentarium. Dat laatste is in de hedendaagse toonkunst minder vanzelfsprekend dan het misschien lijkt, want menige componist heeft iets vanachter de schrijftafel bedacht wat in de – meestal weerbarstige – praktijk niet blijkt te werken of zelfs verkeerd uitpakt. Ik heb er zelf tijdens repetities vaak genoeg bijgestaan om te ervaren hoe moeizaam dat proces soms verloopt en welke inspanningen het dan kost om een passende oplossing te vinden waarmee iedereen tevreden is.

Wat dit nieuwe album extra aantrekkelijk maakt zijn niet alleen de drie verschillende genres die daarop vertegenwoordigd zijn, maar ook het (ogenschijnlijke?) gemak waarmee Borenstein zich daarin beweegt. In het Pianoconcert verloopt het discours van bijna ‘duivelse' virtuositeit naar intense lyriek, gevat in de meest uiteenlopende fascinerende contrasten, terwijl in het eendelige Pianokwintet de tegenstellingen vooral gezocht worden in die tussen licht en donker, het vallen en weer opstaan, oorlog en vrede, wanhoop en verlichting (ons mensen zo eigen). De titel is ontleend aan een passage uit Stefan Zweigs De wereld van gisteren. Het stuk kent overigens een Nederlandse oorsprong, want Borenstein schreef het in opdracht van het Kamermuziekfestival Schiermonnikoog, waar het op 29 september 2018 in première ging.

In Shirim worden de technische hindernissen deels behoorlijk binnen de perken gehouden (wat van Borensteins Études bepaald niet kan worden gezegd…), wat een aantal van de achttien deeltjes voor de meer begaafde amateurpianist zeker toegankelijk(er) maakt. Opnieuw zijn de contrasten die de miniaturen van elkaar scheiden groot, maar dan zijn er de stilistische overeenkomsten die toch voor een hecht geheel zorgen. Ze variëren van bijna naïef speelse guirlandes tot sterk dramatische uitbarstingen, de expressie verloopt van licht dansant tot donker gestemde weemoeidigheid. Het zijn zonder uitzondering fascinerende sfeerbeelden die gloedvolle karakterstukken opleveren.

Maar zonder diep geënageerde vertolkers die er uitstekend de weg in weten blijft veel onder de oppervlakte steken of komt er hoogstens maar net bovenuit. Borenstein heeft het zeker goed getroffen: het Royal Philharmonic, het Italiaanse ensemble I Musicanti en de pianiste Clélia Iruzun (Rio de Janeiro, 1963) hebben zich echt met volle overgave met behulp van een riant technisch vocabulaire op deze muziek gestort. Dat Nimrod Bornstein niet alleen een bevlogen componist maar ook een inspirerende dirigent is blijkt wel uit het Pianoconcert, dat grote autoriteit uitstraalt. Ook vermeldenswaardig is het hoesontwerp van de hand van Alec Borenstein (*1942).


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links