CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2011

 

 

Berlioz: La damnation de Faust op. 24

Charlotte Margiono (sopraan), Vinson Cole (tenor), Thomas Quasthoff (bariton), Jaco Huijpen (bas), Groot Omroepkoor, Radio Filharmonisch Orkest
o.l.v. Bernard Haitink

Live-opnamen, Concertgebouw, Amsterdam,
29 en 30 juni 1999

Challenge Classics CC72514 • 62' + 80' • (2 cd's)

www.challenge.nl


Oudgediende Colin Davis mag dan als de ideale Berlioz-dirigent worden beschouwd, 'onze' Bernard Haitink kan er ook wat van. Trouwens, hij heeft al sinds zijn chef-dirigentschap bij het Radio Filharmonisch Orkest een grote naam als interpreet van het Franse repertoire (met name Debussy, Ravel) opgebouwd. En ook op hoge leeftijd mag hij nog graag zo'n partituur uit de kast trekken.

Hector Berlioz is er zonder meer in geslaagd om Goethes Faust met enorme flair te verklanken. Sterker nog, hij perste binnen een redelijk tijdbestek (het stuk neemt nog net geen tweeënhalf uur in beslag) zijn eigen visie op de Faust-legende tot de laatste muzikale druppel uit. Een nogal eigengereide visie want Berlioz richtte zich met name op Fausts erotische uitglijer met het herderinnetje Gretchen, met de Hongaarse poesta als decor (vandaar ook de bekende Hongaarse mars in het stuk).

Hoe lastig het is om Goethes literaire magnum opus om te toveren in een zinderend muziekdrama waarin de spanning tot het laatst behouden blijft blijkt wel uit de pogingen die Beethoven in die richting heeft ondernomen, maar die op niets uitliepen. De stof interesseerde hem zeer, hij had Goethe hoogstpersoonlijk in de badplaats Teplitz ontmoet, maar hij zag er uiteindelijk geen gat in. Liszt en Schumann legden zich, evenals Berlioz, in de muzikale verwerking van de Faust-stof bewust een aantal beperkingen op, de een meer dan de ander: Liszt in zijn Faust-Symfonie en Schumann in zijn Szenen aus Goethes Faust. Boito, Busoni en Gounod daarentegen hebben zich muziekdramatisch echt stevig laten gelden en zich durven wagen aan een groots opgezet spektakel dat van voldoende niveau is om ook vandaag de dag bij theaterdirecties en het publiek nog volop in trek te zijn: Boito met zijn Mefistofele, Gounod met zijn Faust en Busoni met zijn Doktor Faust. Op een ander maar niet minder interessant plan vinden we nog andere grote namen als Boito, Wagner, Schnittke, Rihm. Maar waat gaat het stuk eigenlijk over?

De Faust van Goethe

Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) baseerde zijn Faust (klik hier voor gratis download) op de legende rond de zestiende-eeuwse arts Johann Faust. Goethe was niet de eerste die het thema onderhanden nam: al in 1587 publiceerde Johann Spies (1540-1623) een verzameling verhalen van onbekende oorsprong over het leven van Johann Georg Faust, die weer als uitgangspunt diende voor The tragical history of Dr Faustus (klik hier voor gratis download) van Christopher Marlowe (1564-1593).

De wijze waarop Goethe het thema heeft uitgewerkt kent evenwel zijn gelijke niet. Hij heeft er bijna een leven lang met tussenpozen aan gewerkt, tot kort voor zijn dood. Het eerste deel verscheen in 1808, het tweede kort na zijn dood, in 1832. Het was Goethe die de nogal oppervlakkige legende naar diepzinnige wereldliteratuur transformeerde. Zijn Faust is zowel een geleerde met een tomeloze zucht naar kennis en ervaring als een verliefde jongeman die door zijn niet minder tomeloze passie zijn geliefde Gretchen in het ongeluk stort. Tegelijkertijd is Faust een schaakstuk in een kosmisch spel, de proefpersoon in een weddenschap tussen de duivel (Mephistopheles) en God, waarbij de standvastigheid van de menselijke ziel in haar eeuwige strijd tussen goed (God) en kwaad (Mephistopheles) centraal staat. Wie de strijd uiteindelijk wint, het goede of het kwade, laat Goethe aan het einde van het tweede deel in het midden. In ieder geval wordt niet duidelijk of Faust zijn weddenschap met de duivel ten slotte wint of dat zijn opname in de hemel een daad van goddelijke genade is.

In dit bestek is het uiteraard ondoenlijk om alle indringende aspecten van Goethes meesterwerk te bespreken, maar een aantal daarvan kan wel worden aangestipt. De verhandeling begint met Faust in de hemel, waar de duivel bij God op audiëntie is en Hem over Zijn schepping van de mens (Adam) de maat neemt. Mephistopheles, de duivel, vindt de mens een verachtelijk wezen en begrijpt niets van Gods motieven om die te scheppen. God daarentegen twijfelt niet aan de innerlijke goedheid van de mens en diens vermogen zowel om het goede van het kwade te onderscheiden als (daardoor) op het rechte pad te blijven. De duivel is er echter rotsvast van overtuigd dat hij de mens van het goede kan afwenden om de weg van het kwaad te verkiezen. God beschouwt de duivel eerder als een medium dat de door Hem geschapen mens juist het onderscheid tussen goed en kwaad doet zien, en daardoor het op het rechte pad blijft. Mephistopheles ziet in Faust de ideale menselijke figuur om Gods ongelijk te bewijzen en daarmee wordt Faust de inzet van het pact tussen God en de duivel.

Voor de duivel is Faust als voorstaande geleerde, die zich goed bewust is van de grenzen aan de menselijke kennis, het ideale doelwit en de optimale inzet van zijn pact met God. Faust wil naar kennis en ervaring nog hoger, zelfs nog boven Zijn schepper uittornen, maar dat kan hij alleen maar door zijn ziel te laten kopen. Faust sluit een overeenkomst met de duivel, die hem in staat stelt om binnen de aan hem gegeven tijd inderdaad over bijna metafysische krachten te beschikken, maar het is de duivel die de laatste touwtjes in handen houdt: de ziel van Faust.

Faust roept eerst de magische krachten van de 'aardgeest' aan omdat hij meer denkt te bezitten dan menselijke sterfelijkheid. Na allerlei verwikkelingen is Faust zich niet alleen nog steeds bewust van de ontoereikende menselijke kennis, maar verkeert hij ook in tweestrijd met zichzelf: hij wil de hoogst denkbare kennis verwerven, maar de alledaagse geneugten niet opgeven.

Als Faust thuis zich aan de vertaling van het Johannes-evangelie heeft gezet, merkt hij dat de hond een gedaanteverwisseling ondergaat: het dier maakt plaats voor de duivel, die Faust vervolgens laat kennismaken met zijn ongekende krachten. Hij doet hem de belofte om al zijn wensen in vervulling te laten gaan, maar wel op voorwaarde dat hij zijn ziel aan de duivel verpandt als er voor Faust niets meer te wensen is. Die overeenkomst wordt met bloed ondertekend. De duivel stelt nu alles in het werk om alle wensen van Faust in vervulling te laten gaan. Immers, zodra er niets meer te wensen overblijft, bezit Mephistopheles de ziel van Faust. Faust ondergaat tijdens dat proces meerdere gedaanteverwisselingen: een heks verandert hem in een jongeman, die de beeldschone Gretchen op zijn pad treft en die hem in vuur en vlam zet. Met hulp van de duivel, juwelen en Marthe, een buurman, slaagt Faust erin Gretchen voor zich te winnen. Ze delen het bed, maar niet nadat Gretchen haar moeder een forse dosis slaapmiddelen heeft gegeven om het liefdesspel niet te verstoren. Maar de zaken nemen een grillige wending als de moeder aan een overdosis sterft en Gretchen zwanger blijkt te zijn van Faust. Gretchens broer daagt Faust vervolgens uit, maar hij wordt met harde hand door Faust en met hulp van Mephistopheles ter dood gebracht. Gretchen verdrinkt haar onwettige kind en wordt door een rechtbank ter dood veroordeeld. Faust probeert met hulp van de duivel haar uit de gevangenis te bevrijden, maar dat mislukt. Faust en de duivel laten Gretchen achter en ontvluchten de kerker, terwijl hemelse stemmen aankondigen dat Gretchen gered zal worden.

In het tweede deel zijn de daaraan voorafgaande gebeurtenissen naar de achtergrond verdwenen. Faust ontwaakt verkwikt uit een diepe slaap om zich opnieuw op een groot aantal avonturen te kunnen storten. De vijf losse scènes waarin het tweede deel is gegoten, hebben ieder een eigen thema. Na de vele dramatische ontwikkelingen wacht Faust in het derde en laatste deel uiteindelijk alsnog de hemel, want hij heeft ondanks alles niet meer dan de helft van de weddenschap met de duivel verloren. De verlossing is werkelijkheid geworden.

Het slot van Faust is misschien wel het meest bekend, niet alleen door de poëtische schoonheid maar niet minder door de enorme zeggingskracht en de alles samenvattende betekenis die ervan uitgaat:

Alles Vergängliche
ist nur ein Gleichnis;
das Unzulängliche,
hier wird's Ereignis;
das Unbeschreibliche,
hier ist es getan;
das Ewig-Weibliche
zieht uns hinan.

Opwaaiend stof

Het zal duidelijk zijn dat Goethes Faust - zelfs bezien vanuit metaforische en allegorische principes - in sommige christelijke kringen geen al te grote bijval heeft mogen smaken. Zo leert het calvinistische gedachtegoed ons dat God het Al(machtige) is, eenvoudig gezegd dat Hij alles voorbeschikt, bestiert en bepaalt. Al datgene dat de mens ontvangt (of juist moet afstaan!) is uit dien hoofde uitsluitend door goddelijke genade bepaald. Dat is dus niet de God die met de duivel een overeenkomst sluit of op die wijze van Zijn gelijk of ongelijk wil worden overtuigd. In die kern is alles letterlijk ijdelheid, in de betekenis van overbodigheid of zinloosheid. Er is geen bredere kloof denkbaar dan die tussen Goethes Faust en de leerstellingen van Calvijn (1509-1564).

Evenals Cervantes' Don Quichote maakt Goethes Faust deel uit van het westerse cultuurdenken en het heeft uit dien hoofde eeuwenlang dichters, schilders én componisten (om er een aantal in willekeurige volgorde te noemen: Berlioz, Schnittke, Boehmer, Rubinstein, Spohr, Wagner, Röntgen, Liszt, Busoni, Eisler, Gounod, Henze en Mahler) geïnspireerd. Het draait allemaal om de man die willens en wetens zijn ziel aan de duivel geeft in ruil voor diens aardse diensten, waar hij zelf beter van denkt te worden. Goethe biedt ons een uitermate realistische voorstelling die, indrukwekkend fijnmazig uitgewerkt, ons een spiegel voorhoudt die ons bestaan in het epicentrum van goed en kwaad reflecteert.

Dat betekent dus in dit geval dat de héle Faust in ogenschouw dient te worden genomen om Schumanns creatie niet alleen in zijn volle omvang te verstaan, maar ook op de juiste waarde te kunnen schatten. Als er in dit opzicht al van een probleem sprake zou kunnen zijn, ligt dit in de juiste duiding van het werk: betreft het nu een scènisch opgebouwd oratorium, een symfonie met zangstemmen (min of meer analoog aan de finale van Beethovens Negende) of een opera-achtig geheel? De opvatting dat een oratorium per se religieus getint is, heeft de muziekgeschiedenis al vele malen achterhaald.

Berlioz' La damnation de Faust is een opera noch een symfonie met solisten en koor. Qua opzet en uitwerking heeft het werk veel gemeen met Schumanns Szenen aus Goethes Faust, Das Paradies und die Peri, Händels L'Allegro, il Penseroso ed il Moderato en Schuberts in fragment gebleven Lazarus, terwijl het conceptueel verwijst naar Wagners Tannhäuser en Parsifal, Francks Rédemption, Debussy's Le martyre de Saint Sébastien en Vaughan Williams' The pilgrim's progress.

In tegenstelling tot Schumanns Szenen biedt Berlioz' Faust een doorlopende handeling in een sterke onderlinge samenhang. Tegelijkertijd is het een waar wonder van innovatief componeren en instrumenteren, bij vlagen zelfs van een visionaire kracht getuigend. Berloz gebruikt naast meest uiteenlopende orkestkleuren een scala aan melodische en harmonische vondsten en modaliteiten om de dramatische vertelling enorm veel kracht bij te zetten. Alleen al de uiterst realistische schildering van de hellevaart is in feite al voldoende om het werk bij wijze van spreken eeuwigheidswaarde toe te dichten. Berlioz's Faust is een werk waarin de grootste tegenstellingen met elkaar worden verenigd en waarin de sterkst denkbare contrasten dankzij Berlioz' ontzagwekkende compositorische greep op deze weerbarstige materie geen moment in brokstukken uiteenvallen. De term 'meesterprestatie' doet het werk eenvoudigweg nog te kort.

Carte Blanche

Berlioz' Faust is dus typisch zo'n werk dat met name dirigenten en orkesten volop de gelegenheid biedt om te schitteren ... of te falen. Maar dan met dien verstande dat in beide gevallen de solisten daarbij een cruciale rol vervullen. Haitink moet toen in juni 1999, in de fameuze Carte Blanche-serie, een paar heel gelukkige avonden hebben beleefd want alles viel hier perfect op zijn plaats, zonder ook maar een enkele zwakke schakel. De sopraan Charlotte Margiono geeft de rol van Marguerite levensecht gestalte, zij presenteert haar als een personage van vlees en bloed, en met een intensiteit die alleen maar het grootste respect afdwingt: waar hoor je zoveel verlangen doorklinken als in haar aria 'd'Amour l'ardente'? De tenor Vinson Cole is gewoon de ideale Faust, vocaal krachtig en zelfverzekerd, zonder ook maar een moment in het larmoyante schemergebied te belanden. En daar is dan de grootse Méphistophélès van de bariton Thomas Quasthoff, die zich als een kameleon in zijn uiteenlopende roltypen moet hebben ingeleefd: moeiteloos zweeft hij van verleiding naar wreedheid, van het temende naar het boosaardige, zij het dan niet in al te idiomatisch Frans. Jaco Huijpen als de Brander had misschien wat meer reliëf mogen geven aan zijn bescheiden rol, maar hij valt in dit grote gezelschap zeker niet uit de toon.

Deze uitvoering is tevens een sieraad van de kant van het zinderende Groot Omroepkoor en het al even zinderende Radio Fil. De zekerheid van een topkoor, een toporkest en topsolisten straalt op iedereen af en de betekenis daarvan moet niet worden onderschat: naarmate die zekerheid groeit, groeit ook de afwisseling, worden de tempi flexibeler en de trekjes van bijvoorbeeld de houtblazers net iets pregnanter, en lichten zelfs de zo op het oog minder belangrijke strijkersguirlandes net iets glanzender op. Er kan meer, er mag meer en zeker bij een dirigent die niet al bij voorbaat een stuk vrijwel 'dood' repeteert. Bij Haitink blijft er meestal nog genoeg 'reserve' over voor de daadwerkelijke uitvoering. Afgezien van het terechte applaus moet het publiek vrijwel ademloos hebben geluisterd naar deze grootse 'happening'. Ditmaal geen kuchers als stoorzenders. Trouwens, waar zouden ze hun adem vandaan hebben moeten halen?

De oorspronkelijke radio-opname muntte niet uit in helderheid, met een nogal slappe focussering (trouwens een typisch trekje van 'Hilversum' dat mij onuitroeibaar lijkt), maar editor Freek Sluijs van het MCO heeft de opname blijkbaar toch nog door de digitale wasmachine gehaald, want het eindresultaat is - vergeleken met de oorspronkelijke bandopname - alleszins acceptabel.

Belangeloze medewerking

"Deze cd is tot stand gekomen dankzij de belangeloze medewerking van..." en dan volgen de namen van degenen die aan deze uitvoering hebben meegewerkt of die op andere wijze bij deze productie betrokken zijn geweest. Het belangeloze schuilt in het allerwegen smeulende protest tegen het voornemen van het kabinet om het Muziekcentrum van de Omroep (MCO) 'af te schaffen' (de letterlijke, overigens foute formulering in het regeerakkoord: er is in dit geval geen sprake van afschaffing maar van opheffing). De bijl werd daarmee gelegd aan de wortel van het Radio Filharmonisch Orkest, de Radio Kamer Filharmonie, het Groot Omroepkoor, het Metropole Orkest, de MCO Muziekbibliotheek en MCO Educatie. En dat alles dan op basis van een flinterdun geformuleerd uitgangspunt, zo flinterdun dat zelfs de kleinste nachtegaal er niet op zou kunnen landen. Geen wonder dus dat deze in ieder denkbaar opzicht fantástische uitvoering het 'denkwerk' over ' in Den Haag over waar het met onze cultuur vooral financieel heen moet ' in het schrilst denkbare licht plaatst. De rijkdom van zo'n gebeurtenis in het Amsterdamse Concertgebouw tegenover de armetierigheid van een vreugdeloze bezuinigingspolitiek die dergelijke evenementen straks tot op het bot utkleden of zelfs onmogelijk maken. Ga er maar aanstaan, kunstminnend Nederland!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links