CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2021

Benoliel - Aedifico - Complete Works Vol. 1

Benoliel: Invoking Sonic Stone op. 12 (2006) - Nonet: Boanerges op. 11 (1994/96) - String Quartet op. 7 (1969/92) - The Black Tower op. 2 (1968)

Virpi Räisänen (mezzosopraan), Steven van Gils (tenor), Insomnio o.l.v. Ulrich Pöhl
Donemus enc-027 • 44' + 70' • (2 cd's)
Opname: januari en juni 2020, Deutschlandfunk, Kammermusiksaal

https://webshop.donemus.nl

https://www.ensembleinsomnio.nl

 

Als ik naar eigentijdse muziek luister vraag ik me regelmatig af hoe het eigenlijk is gesteld met de klankvoorstelling van de desbetreffende componist. Ik ben in de loop der jaren op dit punt nogal argwanend geworden omdat de (opname)praktijk mij heeft geleerd dat menige muziekvinder zelf versteld bleek te staan van wat er uit het orkest of de luidsprekers kwam. Zoals ik ook menigmaal heb ervaren dat zelfs een gedrukte partituur (en dan met name de verschillende orkestpartijen) aan de hand van de praktijk-op-dat-moment danig aangepast moest worden. Soms was het de componist zelf die tot die conclusie kwam, maar meestal was het de dirigent of waren het leden uit het orkest die op aanpassingen aandrongen. Dat laatste betrof dan meestal de speeltechniek: dat sommige passages onspeelbaar bleken, de componist ‘te hoog' of juist ‘te laag' had genoteerd, de dynamische mogelijkheden werden overschreden, bepaalde instrumenten niet hoorbaar bleken, hoofd- en nevenstemmen niet klopten.

Het kon de besten overkomen. Ik herinner me een repetitie van Bergs Drei Orchesterstücke waarin danig aan de balans moest worden gesleuteld om alsnog hoorbaar te kunnen maken wat in eerste instantie onhoorbaar bleef, maar zoals het wel in de partituur was neergeschreven. Of dat uitgerekend het omgekeerde gebeurde: de ‘Nebenstimme' die zich juist als ‘Hauptstimme' openbaarde. Kortom, aan de schrijftafel kan het er bepaald anders uitzien dan in de praktijk.

Maar ik maakte ook componisten mee die al bij voorbaat rond iedere noot die zij hadden genoteerd een waar cordon sanitaire legden. Ik herinner me Sofia Goebaidoelina en Galina Oestvolskaja, maar ook Richard Rijnvos en James MacMillan: hun vasthoudendheid werd meestal steevast beloond.

Ik hoor het Otto Ketting tijdens mijn laatste interview met hem nog zeggen: dat hij al gelijk doorhad als een compositie ‘vanuit de computer' was geboren. Dat kon naar zijn overtuiging al bij voorbaat niet deugen. Aan de piano componeren? Dat was voor hem geen enkel probleem, maar aan een beeldscherm? Dat was eenvoudig not done.

Natuurlijk is het zo dat een componist, tijdens het schrijven (of typen…) nieuwe ideeën opdoet en experimenteert. Geen enkele compositie is van meet af aan in beton gegoten. Zelfs een bepaalde uitgeschreven (of uitgetypte) passage kan zomaar als uit het niets naar een volkomen nieuw idee voeren; en dat weer tot een ander idee, enzovoort. Dat is altijd zo geweest, de vele overgeleverde schetsboeken van alle tijden getuigen ervan. Een rudimentair probeersel dat plotsklaps tot een geniale inval leidt: ze zijn er altijd in overvloed geweest, aantoonbaar. Of dat er zo naartoe wordt gewerkt dat het zo kan ontstaan.

Bernard Jack Benoliel (1943-2017)

Dit alles brengt mij bij de Amerikaanse componist Bernard Jack Benoliel (1943-2017) die het genoegen niet meer mocht smaken om op woensdag 18 december 2019, nog net een paar maanden voordat de coronamisère losbrak, in de Grote Zaal van het Utrechtse TivoliVredenburg twee belangrijke wereldpremières mee te beleven: Invoking Sonic Stone en de Black Tower Variations (beide voor mezzosopraan en instrumentaal ensemble, met aan het eerste werk nog toegevoegd een tenor), door Imsonio onder leiding van Ulrich Pöhl.

Invoking Sonic Stone heeft een bepaald niet alledaagse instrumentale bezetting, bestaande uit elektronisch versterkte altviool, 2 hoorns, piano, orgel en uitgebreid slagwerk. Die van Black Tower Variations vereist fluit, althobo, basklarinet, fagot, hoorn, 2 trompetten, trombone, viool, altviool, cello en contrabas. Het nonet Boanerges elektrische gitaar, piano, 2 hoorns, 2 trompetten, trombone, bastrombone en contrabastrombone.

Het instrumentarium mag nog zo verschillend of uitgebreid zijn, het gaat er uiteindelijk toch om wat een componist ermee doet. Of anders gezegd: of hij wel of niet een verbeeldingsvolle instrumentator is die bovendien de zo verschillende klankeigenschappen en de speltechnische mogelijkheden ervan in voldoende mate kent en weet toe te passen. Het blijkt een kolfje naar Benoliels hand. Daar wil het bij menige andere componist nogal eens aan schorten, hoewel ik zeker niet iedere beginneling in het vak zou willen aanbevelen om de strenge ‘instructie' van Richard Strauss op te volgen: “Altijd binnen de vijf lijnen van de notenbalk blijven.” Wat hij zelf als beginnend toondichter trouwens niet deed…

Het moet Benoliel vanaf het begin duidelijk zijn geweest: dat een exotische instrumentatie de uitvoerbaarheid aanmerkelijk lastig(er) of soms zelfs onmogelijk kan maken. Compromisloos schrijven lijkt op het eerste gezicht wel aantrekkelijk, maar niemand wil uitsluitend voor de bureaulade componeren. Dat de uitvoeringspraktijk bijzonder weerbarstig kan zijn heeft Benoliel vaak genoeg moeten ondervinden, hoewel hij zich misschien wel die bekende uitspraak van Gustav Mahler eigen heeft gemaakt: “Meine Zeit wird kommen.” En ja, die tijd lijkt sinds een paar jaar echt aangebroken te zijn, want zijn werk wordt meer en meer uitgevoerd. Zij het dat hij er zelf niet meer getuige van heeft mogen zijn, want Benoliel overleed in 2017 in Amsterdam. Een groot deel van zijn werk heeft hij nooit kunnen beluisteren. Tragisch: een componist die fysiek niet met zijn werk nader kennis mocht maken, een lot overigens dat menige collega in de muziekgeschiedenis is overkomen.

Afgezien van de fascinerende instrumentatie mag men zich afvragen welke positie de muziek van Benoliel binnen het hedendaagse spectrum inneemt. Over muziek schrijven is al moeilijk, laat staan over eigentijdse stukken. Dat Benoliet achterom heeft gekeken is evident: Weense Klassiek, Neoromantiek, zelfs Laatromantiek, naast aanzienlijke hink-stap-sprongen naar net zo illustere voorgangers als Schönberg en Busoni (beiden kenden elkaar overigens goed), Varèse en Wolpe (bij wie hij in de jaren zestig in New York studeerde). Misschien voelde hij zich nog het meest verbonden met Wolpe, die als geen ander de kunst verstond om de meest uiteenlopende stijlen niet alleen met elkaar te verenigen, maar ook omdat daaruit een geheel nieuw wolpiaans perspectief te smeden. Dat maakte zowel Wolpe als Benoliel weliswaar minder modern dan Varèse en Boulez, maar daarom niet minder intrigerend, mede geholpen door de fantasierijke instrumentatie.

Dat het in Utrecht zetelende, door Ulrich Pohl ruim twintig geleden opgerichte Insomnio zich over deze technisch bepaald niet misselijke stukken heeft willen buigen valt niet genoeg te prijzen. Het is alleen maar winst als een ensemble bereid is om het avontuur te zoeken en daarbij de risico's niet te mijden. Daarin heeft, hoe kan het ook anders, Pohl een belangrijke hand gehad, als artistiek leider en als chef-dirigent. Dat moet ook op andere musici aanstekelijk hebben gewerkt, want er zijn in de loop der jaren heel wat met het ensemble opgetrokken, waaronder zeker niet de minsten zoals Ralph van Raat, Heiner Goebels, Peter Eötvös, Irvin Arditti en Christoph Prégardien.

Het album, dat de naam Aedifico (het betekent 'Ik bouw') meekreeg, is voorzien van een uitstekend geschreven toelichting van Yvonne Petitpierre met daarnaast de gezongen teksten van Rabanus Maurus, Osip Mandelstam en William Butler Yeats. Ik ben benieuwd naar het volgende deel!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links