|
CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2014
|
Beethoven: de sonates en variaties
voor cello en piano
Cellosonate nr. 1 in F, op. 5 nr. 1 - nr. 2 in g, op. 5 nr. 2 - nr. 3 in A, op. 69 - nr. 4 in C, op. 102 nr. 1 - nr. 5 in D, op. 102 nr. 2 - Hoornsonate in F, op. 17 (bewerking voor cello en piano door de componist) - Twaalf variaties in G, WoO 45 (over "See the conqu'ring hero comes")- Twaalf variaties in F, op. 66 (over "Ein Mädchen oder Weibchen") - Zeven variaties in Es, WoO 46 (over "Bei Männern welche Liebe fühlen")
Steven Isserlis (cello), Robert Levin (fortepiano) Hyperion CDA67981/2 • 80' + 79' • (2 cd's)
Opname: december 2012, Henry Wood Hall, Londen |
|
 |
Toen Beethoven in 1792 Bonn verruilde voor Wenen was hij in het bezit van een album waarin zijn goede vriend en beschermer graaf Waldstein had geschreven: "Je gaat nu naar Wenen om je reeds lang gekoesterde wensen in vervulling te zien gaan. Je zult de geest van Mozart uit Haydns handen ontvangen." Deze warme notitie was in zoverre juist dat Beethoven eerder het plan had opgevat om bij Mozart te gaan studeren, maar diens dood in 1791 had dit voornemen in de kiem gesmoord. Al enige jaren daarvoor was Beethoven in Wenen geweest en had daar kennisgemaakt met Mozarts composities en pianospel, wat een diepe indruk op hem had gemaakt. Mozart was niet meer, Haydn daarentegen nog wel en dus werd de dan 60-jarige éminence grise uitverkoren om de jonge Beethoven (hij was net 22 geworden) de fijne kneepjes van het vak bij te brengen. Onder de gegeven omstandigheden was Joseph Haydn dus feitelijk tweede keus.
In tegenstelling tot Mozart en in nog sterkere mate Haydn heeft Beethoven zich als toondichter in Wenen niet ontwikkeld tot een muzikale allemansvriend. Zijn enorme talenten werden weliswaar herkend, maar niet alom omarmd. Dat blijkt zowel uit berichten van tijdgenoten als uit recensies. Het is ook niet zo dat Beethovens grote prestige als pianist hem in die muzikale hoofdstad dusdanig vooruitsnelde, dat het hem bij de presentatie van zijn composities als het ware een streepje vóór opleverde. Nee, het bleek een moeizame strijd te zijn, een strijd die niet in de laatste plaats samenhing met zijn gestaag afnemende gehoor . Het was voor een nauwelijks dertigjarige componist en uitvoerend musicus een wel zeer hard gelag om niet alleen het gehoor te verliezen, maar ook gedwongen te zijn om er geen enkele ruchtbaarheid aan te geven, behalve aan enige zeer goede vrienden. Een bijna onmogelijke positie. Men kan over het 'Heiligenstädter Testament' (6 oktober 1802) denken wat men wil, het beeld dat hij erin schetste was reëel, en de enorme zwaarte ervan die op hem drukte evenzeer.
Sterker nog, twintig jaar later, in 1822, voelde Beethoven zich vrijwel volkomen geïsoleerd, afgesloten van het Weense muziekleven, zoals ook duidelijk blijkt uit zijn klaagzang over het gebrek aan belangstelling voor zijn muziek, onverschillig of dit nu zijn opera dan wel zijn concerten, symfonieën of kamermuziek betrof. Dat hij in Wenen tegelijkertijd een bekende, vertrouwde figuur was, deed daaraan niets af. Niet veel later werd zijn muziek zelfs als 'ouderwets' bestempeld, niet meer van die tijd.
Als we het dus hebben over Beethovens 'vroege', 'midden' en 'late' periode, geven we ons tevens rekenschap van de weg die een in eerste aanleg onbezorgde componist, pianist en improvisator moest afleggen bij een steeds zwakker wordend gehoor. De beide Cellosonates op. 5 componeerde Beethoven in 1796, toen hij pas vier jaar in Wenen had gevestigd, maar zijn weg daar intussen wel had gevonden. Hoewel niet echt baanbrekend en in die zin nog ver verwijderd van de muzikale revolutie die hij rond 1805 zou gaan ontketenen, zien we in die twee cellosonates toch wel een bijzondere ontwikkeling: beide instrumenten zijn aan elkaar gewaagd, de cello is niet meer ondergeschikt aan de piano. Mozarts erfenis op dit vlak, de vioolsonates, zijn nog geconcipieerd volgens het model van de pianosonate met obligate vioolpartij (hij noemde ze zelf 'Clavier-Duetti mit Violine'), terwijl Beethoven ze duidelijk vanuit het principe van de bijna gelijkwaardigheid concipieert. Zeker, zowel in het manuscript als in de gedrukte uitgave wordt de piano het eerst genoemd (Sonate für Klavier und Violoncello) en is het een feit dat de pianist Beethoven het instrument menigmaal bevoordeelde, maar toch doet dat binnen het gehele discours niets af aan die gelijkwaardigheid. In ieder geval is het uitgesloten dat Beethovens cellosonates - en dat geldt tevens voor alle vioolsonates - zonder het strijkinstrument kunnen worden gespeeld (wat zonder meer wel kan bij Mozarts vroege Vioolsonates). Bij Beethoven is de cello niet alleen essentieel in de thematische ontwikkeling maar ook in de expressieve textuur.
In de Cellosonate op. 69, die stamt uit 1808, uit Beethovens 'middenperiode', is de gelijkwaardigheid een feit. Hetzelfde zien we in de Vioolsonate op. 47 ('Kreutzer') uit 1803. Het is meer dan typerend, zelfs symbolisch dat de Cellosonate door de cello alleen wordt ingezet, zoals de viool in de 'Kreutzer' in de introductie het rijk voor zich even alleen heeft. De Cellosonate is een schoolvoorbeeld van volmaakt evenwicht op alle fronten, zowel horizontaal (melodisch) als verticaal (harmonisch). We zijn niet eens ver verwijderd van een stuk dat Ives bijna een eeuw later schreef: 'The Unanswered Question', waarin - net als bij Beethoven - een zoektocht wordt verbeeld die uiteindelijk geen antwoord oplevert, maar wel het onvermogen demonstreert om perceptueel te communiceren.
In de beide Cellosonates op. 102 uit Beethovens 'late periode', gecomponeerd in 1815, wordt die lijn consequent vastgehouden, maar gaat expressie aanmerkelijk dieper, lijkt het erop dat we terecht zijn gekomen in een wereld die 'buiten iedere ervaring valt, met een boven- of buitenzintuiglijk karakter' (Kant). Een bovenzinnelijke reis die ons vol verwondering achterlaat.
Bovendien lijkt het wel alsof de gelijkwaardige behandeling van de beide instrumenten zijn oorsprong vindt in de thematische opzet en ontwikkeling, alsof de componist, met dat als uitgangspunt, geen moeite meer hoefde te doen om die gelijkwaardigheid te bereiken. Terwijl de contrasten binnen een deel wel degelijk enorm zijn. Neem alleen al het openingsdeel van de eerste sonate, dat lieflijk begint maar al snel uitmondt in een enorme krachtsexplosie in het donkere a-klein, met bijna gewelddadige contouren die het publiek toen op zijn minst moet hebben overrompeld (maar eerder nog de haren te berge moet zijn gerezen).
Als we de stap maken van op. 5 naar op. 69 en vervolgens naar op. 102 wordt het ons duidelijk hoezeer Beethovens 'taal' zich in de loop der jaren ingrijpend heeft gewijzigd. Naarmate we deze muziek in een bredere context plaatsen, wordt het visionaire aspect ervan ons veel duidelijker. Uit dien hoofde is er wel iets voor te zeggen om alle sonates in chronologische volgorde op één concert te spelen, of om ze thuis achter elkaar te beluisteren, al neemt dat zonder pauze bijna twee uur in beslag. Natuurlijk is die 'zit' mede afhankelijk van de uitvoering van deze sonates, zowel wat betreft de kwaliteit van het spel als van het getoonde inzicht in deze soms weerbarstige materie. Dit brengt me op de uitvoering door het duo Isserlis-Levin die best uniek in zijn soort mag worden genoemd, en niet in de laatste plaats door de door Levin bespeelde kopie van een Walter-fortepiano uit rond 1805, zo ongeveer tussen de beide cellosonates op. 5 en de cellosonate op. 69. Het is al eerder gezegd: het voordeel van de fortepiano is onmiskenbaar de - althans op de cd - betere balans binnen dit instrumentale concept, het veel beter gedefinieerde basregister (iedere noot staat echt op zichzelf), de heldere, harpachtige discant en over de gehele linie, in dit geval vijfenhalf octaaf, het pregnante klankkarakter dat bij de hedendaagse concertvleugel nu eenmaal niet voorhanden is. Je zou ook kunnen zeggen dat de fortepiano uitmunt in karakteristieke, dus onverwisselbare klankindividualiteit, een eigenschap die in de alledaagse concertpraktijk allang verdwenen is. Als dan ook nog, zoals in deze muziek, de grenzen worden opgezocht, wordt het een belevenis van de eerste orde. Eenvoudig samengevat: er zijn geen betere vertolkingen voorhanden, het is van begin tot eind een fascinerende ontdekkingsreis in optima forma. Aangezien de opname net zo superieur is, is dit een discografische voltreffer van de eerste orde, vergelijkbaar met de schitterende uitvoering door het duo France Springuel en - eveneens op fortepiano - Jan Vermeulen (hier besproken). Dankzij de maximaal benutte capaciteit (de eerste cd duurt maar liefst 80 minuten, de twee ruim 79) krijgt u de prachtige Hoornsonate in Beethovens eigen vakkundige bewerking voor cello en piano er nog bij.
|
|