CD-recensie

 

© Aart van der Wal, april 2008


 

Beethoven: Symfonie nr. 9 in d, op. 125.

Elisabeth Schwarzkopf (sopraan), Elisabeth Höngen (alt), Hans Hopf (tenor), Otto Edelmann (bas), Koor en Orkest van de Bayreuther Festspiele o.l.v. Wilhelm Furtwängler.

Live-opname 29 juli 1951.
Heropening van het Festspielhaus in Bayreuth.

Orfeo C 754 081 B (mono) • 75' •


Deze legendarische uitvoering van Beethovens Negende onder Wilhelm Furtwängler ter gelegenheid van de heropening van het Festspielhaus in Bayreuth op 29 juli 1951 is al in allerlei gedaanten overal opgedoken, maar deze nieuwste remastering klinkt naar mijn smaak beter dan alle voorgaande uitgaven, al blijft de strijkersklank ook nu aan de scherpe kant en is een aantal repetitiefragmenten ingelast. Er zijn nu echter aanmerkelijk meer details te horen, zowel in de houtblazers als in de koorpartijen, met als grootste winstpunt de verbeterde dynamiek, de niet meer dichtlopende luide passages en fortissimi zonder vervorming. De vele zaalgeluiden moeten op de koop toe worden genomen, maar het realisme van deze live-uitvoering is er uiteindelijk wel mee gediend.

Een lange geschiedenis

Beethovens Negende klonk in het Festspielhaus voor het eerst in 1933, ter nagedachtenis aan Richard Wagner, die toen precies 50 jaar eerder was gestorven. Er was echter nog een aanleiding, een eerbetoon aan de in 1930 plotsklaps overleden festspieldirecteur en zoon van Richard Wagner, Siegfried Wagner. Dat de inmiddels stevig in het zadel zittende nazi's deze herdenking voor hun propagandactiviteiten aangrepen laat zich raden. De belangrijkste vertegenwoordigers van de nazi-partij zaten uiteraard op de eerste rij, Richard Strauss - een even grote opportunist als Wilhelm Furtwängler - dirigeerde.

Na het uitroepen van de 'totale Krieg' in 1944 werden alle theaters gesloten, waaronder uiteraard ook de Bayreuther Festspiele. Nazi-Duitsland verkeerde na de capitulatie in 1945, maar ook nog vele jaren daarna in een politiek, financieel, economisch en sociaal-maatschappelijk vacuüm. In de onbeschrijflijke wanorde viel aan culturele uitstapjes niet te denken. Eerst in 1951 slaagden twee kleinzoons van Richard Wagner, Wieland en Wolfgang, erin om met veel pijn en moeite de Bayreuther Festspiele weer op de kaart te zetten. Voor Winifred Wagner was allang geen plaats meer. Zij had zich te zeer met de nazi's vereenzelvigd, te veel en te vaak haar sympathieën voor de toenmalige machthebbers gedemonstreerd. Toen Hitler achter slot en grendel werd gezet na zijn aandeel in de mislukte staatsgreep in München was het Winifred die hem van levensmiddelen en schrijfgerei voorzag (het verhaal gaat dat hij op het door Winifred geleverde papier Mein Kampf schreef). Eind jaren dertig was zij bovendien zijn vertaalster tijdens de onderhandelingen met Engeland. Ze kwam na de oorlog niet zonder kleerscheuren uit het denazificatieproces. Ze verloor daardoor de leiding over de Bayreuther Festspiele en droeg die over aan haar beide zoons Wieland en Wolfgang.

Duitsland had inmiddels weer aan economische kracht gewonnen, de wederopbouw was in volle gang (al lag het zwaartepunt daarvan in het westelijke deel) en Bayreuth vormde hoe dan ook een van de belangrijkste toetsstenen van de Duitse cultuur. Het idee van de beide broers was om uit de puinhopen van de oude wereld een nieuwe te scheppen, wat voor de Bayreuther Festspiele feitelijk neerkwam op een nieuwe frisse wind die de oude banieren deed vervagen. Het heropende Festspielhaus kon niet beter worden ingeluid dan met Beethovens Negende, de drager van de boodschap der verbroedering van álle mensen. Niets kon de nieuwe Duitse identiteit beter bevestigen dan dit grootse opus van een van de grootste componisten van de negentiende eeuw, die toevallig ook nog in Bonn was geboren.

Op die snikhete zomerdag in 1951 (in de schaduw was het 33 graden Celsius!) hingen buiten het Festspielhaus haastig gemaakte stukken karton met het vriendelijke maar toch wel dringende verzoek aan de bezoekers van de festivalheuvel om van gesprekken en discussies over politieke kwesties af te zien'. Hier ging het om 'de kunst' en om niets anders. Zo dacht de festivalleiding erover.

Het Festspielhaus in Bayreuth (Foto van de auteur)

Die avond zaten er op de eerste rij geen nazi-bonzen, maar wel de hoogste vertegenwoordigers van de drie geallieerde bezettingsmachten: John McCloy (V.S.), Sir Ivone Kirkpatrick (Engeland) en André François-Poncet (Frankrijk). Verder wemelde het van de notabelen uit politiek, bedrijfsleven en wetenschap. Langs de rijroute naar het Festspielhaus stond een opeengepakte menigte om een glimp van het bonte gezelschap in avondtoilet op te vangen. Het was feest in Bayreuth, met het politiepersoneel in spiksplinternieuwe gala-uniformen en de limousines blinkend opgepoetst. Wie er daar niet bij kon zijn had de vertrouwde radio om het bijzondere concert te volgen.

Fanfares

Vanaf het balkon van het Festspielhaus klonk als vanouds de fanfare van de koperblazers ('Einzug der Gäste' uit Tannhäuser) ten teken dat het publiek zijn plaatsen in moest nemen. Volgens ooggetuigen was het een groots moment toen de lichten in de volgepakte zaal doofden en na een plechtige stilte van enige minuten het doek openging. Op het met kleurrijke bloemstukken gedecoreerde podium waren koor en orkest van de Bayreuther Festspiele in afwachting van de komst van Wilhelm Furtwängler. Toen hij verscheen barstte een ovatie los die zijn weerga niet kende. Beethoven zou zijn ogen hebben uitgekeken: ruim honderd orkestleden en een paar honderd koorleden (het festivalkoor was voor de gelegenheid versterkt met ruim honderd lokale koristen én alle solisten die aan deze Festspiele deelnamen). Naar zeggen bestond het totale koor- en orkestapparaat uit zo'n vijfhonderd medewerkers.

 
 
Deze plaquette herinnert aan 75 jaar Bayreuther Festspiele
   
   

Wie de recensies over die gedenkwaardige gala-avond leest herkent onmiddellijk de euforie die zich toen van eenieder heeft meester gemaakt. Dit was niet 'een' Negende, maar 'de' Negende, waar een enorme kracht vanuit ging, waarin Furtwängler zelfs in de hevigste gevoelsontladingen een bijna ongekende transparantie en helderheid bereikte, in het pianissimo ongekend subtiel, universeel in zijn expressie, magisch in zijn uitwerking, met een alles overkoepelende grandeur die tot tranen roerde.

Na het donderende slotakkoord bleef het nog geruime tijd stil in de zaal. Alleen het geluid van de door het klankgeweld opgeschrikte vleermuizen verbrak de stilte. Zoals een ooggetuige het uitdrukte: "De zwijgende seconden aan het slot waren de enige reactie op een dergelijke monumentale uitvoering." Maar nadat het publiek enigszins bij zinnen was gekomen brak het bijna letterlijk de zaal af. Golven van uitzinnig enthousiasme beheersten de ruimte. Tien minuten lang regeerde de bijvalsorkaan, met luid applaus, voetgetrappel en geschreeuw.

Furtwängler dirigeerde de Negende nog eenmaal in het Festspielhaus, op 9 augustus 1954, kort voor zijn dood (hij overleed in Baden-Baden op 30 november van dat jaar). Er gaat het verhaal dat de uitvoering van 29 juli 1951 de norm voor de maximale speelduur van de cd heeft bepaald. Anderen beweren dat het Herbert von Karajan was die daarvoor de norm heeft gesteld.

Op cd

Gewoon thuis op de bank blijft deze live-registratie van 29 juli 1951 een belevenis, al betekent het niet dat dit - althans gemeten naar het tijdsbeeld van nu, meer dan een halve eeuw later - in alle opzichten een superieure uitvoering is. Vertrouwd als we zijn met onze eigentijdse Beethoven-interpretaties en dan met name die van de 'authentieken' of 'semi-authentieken' (van Harnoncourt tot Norrington, van Brüggen tot Gardiner, van Herreweghe tot Van Immerseel), valt het niet gemakkelijk om terug te gaan in de tijd en zich de visie van toen op Beethoven zomaar eigen te maken. Het komt voor degenen die niet vertrouwd zijn met die inmiddels historische uitvoeringsstijl in ieder geval neer op een regelrechte cultuurschok. Zijn de tempi over de gehele linie al aanmerkelijk lager dan wij gewend zijn, ze worden ook nog willekeurig aangepast aan het melodische verloop, hetzij ter voorbereiding van een climax, of juist na de ontlading, hetzij om bepaalde frases rond hun kern zo te boetseren dat ze de schijn van een interpretatieve opwaardering te beurt vallen. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Mengelberg - die dynamische gradaties met behulp van tempofluctuaties wilde 'verfijnen' - houdt Furtwängler een volkomen soevereine greep op het structurele geheel en laat hij die geen moment verslappen. De onderliggende sterke puls blijft onder alle omstandigheden gehandhaafd, wat op zichzelf een fascinerend beeld oplevert. Interpretatief is dit een vorm van musiceren die ondanks de vaak aanvechtbare ingrediënten ervan toch niet nalaat diepe indruk te maken. Bovendien kan ervan worden gezegd dat hiermee vergeleken menige eigentijdse uitvoering van een soort bloedeloosheid getuigt die niet aanzet tot herhaald beluisteren. Een goed voorbeeld van een falikante mislukking is de uitvoering onder Norrington (EMI). Harnoncourt en Gardiner, maar ook de recente Haitink-opname (LSO) laten horen dat - afgezien van andere wezenlijke aspecten - een strak volgehouden basistempo expressie en dramatiek niet in de weg hoeven te staan.

Furtwängler beschikte in juli 1951 helaas over weinig repetitietijd. Zo weinig zelfs dat hij de instructie had gegeven om tijdens de repetities het Festspielhaus voor derden af te sluiten. Gezegd moet ook worden dat Furtwänglers slagtechniek door menig orkestlid werd bekritiseerd en dat hij er niet om bekend stond belangrijke inzetten tijdig aan te geven. Dergelijke problemen deden zich uiteraard het meeste gelden bij orkesten die minder met hem vertrouwd waren. Met ensembles als de Berliner en de Wiener Philharmoniker kon hij bij wijze van spreken lezen en schrijven, al vereiste zijn nogal onbeholpen slagtechniek ook dan extra oplettenheid, hetgeen in menige uitvoering ook tot gelding kwam. Het eindresultaat was daardoor vaak zeer enerverend, vol avontuur en spanning, nooit zomaar een al bij voorbaat gelopen race, zoals de finale van Brahms' Vierde symfonie met de Berliner bewijst, een live-registratie van oktober 1948 (EMI).

Het festivalorkest in Bayreuth was dan wel samengesteld uit zeer goede musici die afkomstig waren van diverse Duitse orkesten, echt vertrouwd met Furtwänglers dirigeerstijl waren velen toch niet. Gevoegd bij de geringe repetitietijd leverde dat in deze vertolking een relatief groot aantal discrepanties in het samenspel op, wordt te vroeg of te laat ingezet en rammelt het in de finale tussen koor, solisten en orkest. Het koor, ingestudeerd door Wilhelm Pitz, zingt uitgesproken bezield, maar wel gotisch massief. Bij het solistenteam is niet zelfverzekerd klinkende Edelmann de zwakste schakel, gevolgd door Hans Hopf die het niet zoekt in nuancering en articulatie, maar in opwinding en volume.

Het derde deel (Adagio molto e cantabile - Andante moderato) vormt het absoluut grootse, eigenlijk niet te overtreffen epicentrum van Furtwänglers visie op Beethovens Negende. Wat zich hier ontvouwt lijkt op de spreekwoordelijke hemel op aarde, het discours beweegt zich van het ene hoogtepunt naar het andere, in een ongekend verheven stijl, alsof Furtwängler een geheel andere wereld heeft ontdekt, die hij met zijn musici en zijn publiek wil delen. Het valt nauwelijks goed onder woorden te brengen, maar het is alsof hij de moraliteit wil uitdragen die zo lang het trieste, hulpeloze kind is geweest van al die afschuwelijke rekeningen die zo meedogenloos en zo onverbiddelijk vereffend moesten worden. In dit Adagio gaat het de onpeilbare diepte in, wordt een zo liefdevol en teder panorama onthuld dat het adembenemend is. De puls blijft krachtig, maar daarboven ontwikkelen zich zonder enig effectbejag als een hooglied de ragfijne cantilenen. Dit is een hoogtepunt van álle muziek, zo wonderbaarlijk oplichtend dat het ten diepste ontroert. Dit bijzondere document humain opent alle deuren en het laat alle kritiek achter zich.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links