CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2023

Beethoven and Beyond

Klik hier voor de inhoudsopgave

María Dueñas (viool), Volker Kempf (harp), Wiener Symphoniker o.l.v. Manfred Honeck
DG 4863512 • 1.40' • (2 cd's)
Opname: juli 2022 & jan. 2023, Musikverein, Wenen; Meistersaal, Berlijn; Synchron Stage, Wenen

 

Binnen de kaders van het nationale en internationale recensentencircuit mis ik al geruime tijd enigerlei discussie omtrent hoe het nu eigenlijk (nog) verder moet met het uit zijn discografische voegen barstende zogenaamde ijzeren repertoire. En omdat het binnen de tijdspanne van ruim een eeuw zo is gegroeid staat zelfs de enigszins doorgewinterde muziekliefhebber voor de schier onmogelijke opgave om door het bos (zeg maar gerust: oerwoud) de bomen nog te zien. De meeste nieuwkomers, niet of nauwelijks enig besef hebbend van die enorme opgetaste erfenis, zullen mogelijk neigen naar aanschaf van het ‘nieuwste van het nieuwste' in de hoop of minstens de verwachting daarmee een muzikaal (en wellicht opnametechnisch) goede slag te slaan. Waarbij ik – en ik zal ongetwijfeld de enige niet zijn – het ietwat verfijnder onderscheid tussen ‘old school' en historiserende uitvoeringspraktijk gemakshalve dan nog maar buiten schot laat. Want anders zou het beeld zelfs nog ingewikkelder worden.

Aanstormend talent
Zijn recensenten maar ook muzieklabels zich dan niet of onvoldoende bewust van de veelal negatieve gevolgen van dat blijkbaar onuitroeibare perpetuum mobile ten aanzien van dat ijzeren repertoire? Hmm. Begin deze maand was in Wenen een bijeenkomst waarin vertegenwoordigers van het muziekbedrijf er discussieerden over het (on)nut van het uitbrengen van nieuwe releases als onderdeel van dat ijzeren repertoire op de verschillende media. Het zwaartepunt lag daarbij op de vraag of nieuw, aanstormend talent in dit opzicht wel zo nodig gesteund moest (blijven) worden, of dat juist het roer om moest, hen hen te stimuleren in het zich profileren op basis van nieuw of althans veel minder bekend of zelfs onbekend repertoire. Dat ze daarin evengoed konden excelleren, in plaats van dat grote talent te ‘verspillen' aan ‘zetherhaling' (als datzelfde muziekbedrijf althans mag worden vergeleken met een schaakspel, wat deels overigens zeker zo is). Een oplossing heb ik niet gehoord, al kon tussen de regels door wel worden opgemaakt dat voor grote agglomeraten zoals Universal Music en Sony Music niet dezelfde uitgangspunten golden als voor de (veel) kleine(re) labels (die zich wél al innoverend een behoorlijk marktaandeel hadden weten te veroveren).

Belangen
Het muziekbedrijf omvat verschillende disciplines, met in willekeurige volgorde de artiesten, regisseurs, licht- en geluidstechnici, orkesten, ensembles theatergezelschappen, muzieklabels, impresariaten, theater- en concertdirecties, culturele organisaties, instituten en sponsoren. Hoe verschillend ze ook mogen zijn, ze versterken of steunen elkaar waar mogelijk: eendracht maakt macht geldt ook hier. Een van de meest bekende en voor de hand liggende steunpunten daarbij zijn de impresariaten en muzieklabels die de individuele artiest op weg helpen in de carrièreboom. Daarbij speelt het ijzeren repertoire helaas nog steeds een vrijwel doorslaggevende rol. Wat weer samenhangt met zaken als overhead en geen investeringen zonder rendement. De artistieke en financiële (niet noodzakelijkerwijs in deze volgorde) belangen liggen bij al diegenen die bij een bepaalde productie betrokken zijn, waarbij de een meer en de ander minder incasseert. Het zijn de economische wetmatigheden rechtstreeks samenhangen met de verwachte of veronderstelde verkoopbaarheid van het product, een proces dat zich uitkristalliseert in A&R, Artist & Repertoire.

We zien in diezelfde industrie ook allerlei vormen van kruisbestuiving. Zoals de op de verschillende media succesvolle artiest die een optreden wacht in het Londense Wigmore Hall, wordt aangezocht door bekende orkesten en dirigenten, deelnemend aan kamermuziekfestivals, enz.

Aanbeveling
De kans dat een door impresariaat en label gepropageerde musicus door de muziekkritiek naar het tweede of zelfs derde plan wordt verbannen is altijd relatief klein. Omdat er logischerwijs het nodige aan vooraf is gegaan, zoals bijvoorbeeld een (bijna) gewonnen concours (door de Vlamingen steevast én volkomen correct ‘wedstrijd' genoemd) of een geboekt succes tijdens een door de media onder de aandacht gebracht evenement. Of anders wel een aanbeveling van een belangrijke dirigent of solist (zoals dat in de twintigste eeuw heel gebruikelijk was: menige nog niet echt doorgedrongen dirigent liep met een aanbevelingsbrief van de een of andere coryfee op zak).

Nieuwe impulsen
Allerwegen wordt de noodzaak gezien of gevoeld om de klassieke muziek, door velen nog steeds als ‘stoffig', ‘museaal', ‘elitair' of zelfs ‘uit de tijd' bestempeld, nieuwe impulsen te geven. Waarbij de muziek zelf slechts het vehikel lijkt te zijn. De ‘oplossing' wordt dan gezocht in het aantrekken en promoten van steeds jongere musici. Het lijkt ‘uit de mode' te zijn geraakt om nog dirigenten aan te trekken die ouder zijn dan pakweg rond de dertig jaar. De achterliggende gedachte: dat alleen een jonge dirigent (die tevens over de nodige flair beschikt) een nieuw, jong publiek kan aantrekken en enthousiasmeren. Daarop hebben de grote orkesten een ware strategie gebouwd, onverschillig of die jonge dirigent in muzikaal opzicht wel of niet iets opzienbarends te bieden heeft. Daarbij hoort dan een slechts beperkt aantal concertseries, wat voor het orkest eerder nadelig lijkt (de gestage opbouw onder de jonge chef-dirigent komt erdoor in het gedrang), maar voor de jonge publieksaanwas betekent het meer variëteit dankzij meer verschillende jonge ‘gezichten' voor het orkest tijdens het concertseizoen. Een interessant proefveld, daar niet van.

Tunnelprogrammering
De jonge dirigent (maar het kan uiteraard ook een jonge solist zijn) die nog aan het begin van een - hopelijk glanzende – loopbaan staat is al bij voorbaat niet of nauwelijks geïnteresseerd in (vrij) onbekend of moeilijk repertoire. Hij moet immers eerst goed thuis raken in die traditionele partituren (Haydn, Mozart, Beethoven, Brahms, Dvorák, enz.) en bovendien intensief repeteren om zelf de materie aan de hand van de levende klank zich voldoende eigen te maken, wat uiteraard niet geldt voor een groot deel van het publiek dat op het gehoor die muziek zo ongeveer wel kan drómen (met de cd's uiteraard in de kast). Jac van Steen noemde dat in een vraaggesprek dat ik met hem had zeer treffend ‘tunnelprogrammering'.

Tunnelprogrammering die tevens sterk in de hand wordt gewerkt door de geprononceerde rol van de impresariaten zoals Askonas Holt, Harrison/Parrott, IMG en (inmiddels in mindere mate) CAMI Music. Zij zijn het die de artistieke lijnen uitzetten binnen een gesloten systeem. Dat geldt zowel voor bijvoorbeeld de festival- en orkestprogrammering als voor studio-opnamen. Zij positioneren immers hun artiesten en brengen daarin de voor hen financieel zo lucratieve synergie aan (dirigent A die in een bepaald programma optreedt met solist B, beiden uit dezelfde stal).

Voorgeschoteld
Jonge solisten en dirigenten hebben bij de orkesten dus een beduidend streepje voor. Enerzijds door de gedachte dat zij een jonger publiek aantrekken en anderzijds omdat het vaak als héérlijk wordt ervaren om met hen te werken. Daar spelen ook de impresariaten en in het verlengde daarvan de muzieklabels op in. En het publiek? Dat krijgt het beschikbare aanbod gewoon voorgeschoteld, met de uitgekozen programmering die erbij hoort. Niet het publiek bepaalt welke muziek wordt gespeeld, opgenomen.

Twee vliegen in één klap
Als een orkest een bepaalde dirigent voor een specifiek programma wil hebben, kunnen er gemakkelijk twee vliegen in één klap worden geslagen: het impresariaat levert immers niet alleen de gewenste dirigent, maar eventueel ook de bijpassende violist, cellist, pianist, klarinettist, enz. Waarmee het programmaal vrijwel geheel vaststaat. Voor het orkestmanagement wel zo gemakkelijk, nietwaar? Terwijl het voor het impresariaat ook nog eens financieel aantrekkelijk is: er worden immers in een en dezelfde beweging meerdere artiesten geboekt, met navenant meer bemiddelingsopbrengst. Bovendien kan er aan de hand van het aangeboden 'totaalpakket' op de honoraria worden afgedongen.

Natuurlijk sijpelt dit ook door in het labelcircuit, geldt voor de samenwerking met artiesten, ensembles en orkesten het ‘Umfeld' dat voor promotie en boekingen verantwoordelijk is. Slechts een handvol artiesten kan het zonder impresariaat stellen (ik denk bijvoorbeeld aan de dirigent Iván Fischer), de andere zijn er in hoge mate van afhankelijk (en moeten van hun gages commissieloon afstaan). Ze beseffen ook dat nagestreefde synergie zónder impresario van naam en faam vrijwel tot mislukken gedoemd is, nog afgezien daarvan dat ze in het immense muziekdoolhof anders gemakkelijk kunnen vastlopen.

María Dueñas
Dat brengt mij dan ten slotte op de jonge Spaanse violiste María Dueñas (de Catalaanse is pas 20), die samen met de Wiener Symphoniker onder leiding van oudgediende Manfred Honeck (64) een live-opname heeft gemaakt van Beethovens tot het ijzeren repertoire behorende Vioolconcert, een geliefd stuk bij violisten, orkesten én publiek.

De in Granada geboren en opgegroeide soliste komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Ze studeerde aan het Weens conservatorium bij Boris Kuschnir, won een groot aantal internationale concoursen, kwam daardoor al snel bovendrijven, kreeg eerst een Stradivarius uit de bekende verzameling van Jonathan Mould en vervolgens een Nicolò Galgiano en Stradivarius Camposelice van de Nippon Music Foundation in bruikleen, en werd in september 2022 officieel Deutsche Grammophon artiest. De bal rolde verder, naar het Pittsburgh Symphony, de NDR Elbephilharmonie, de filharmonische orkesten van Oslo, Liverpool, Dresden, Los Angeles en Luxemburg, de Berlijnse Staatskapelle, het symfonieorkest van Luzern, het Tonhalle-orkest in Zürich en het Orchestre de Paris. En dit is zelfs niet meer dan het tipje van de ijsberg.

Talent verloochent zich niet. Geen enkele twijfel dus over de artistieke prestaties van María Dueñas, wat evenwel nog niet wil zeggen dat ik dan maar prompt warm zou moeten lopen voor ‘haar' Beethoven. Ik heb zelfs enige bedenkingen bij haar spel, dat weliswaar wordt gekenmerkt door een warme, gloedvolle toon, met veel fraserings- en dynamisch raffinement, maar wat wel duidelijk ‘old school' is, romantisch ingekleurd en ietwat bedachtzaam vormgegeven. Eenvoudig samengevat: Dueñas staat stilistisch nogal ver af van bijvoorbeeld Patricia Kopatchinskaja, Isabelle Faust of Janine Jansen, en eerder dichter bij Anne-Sophie Mutter in haar Beethoven-opname met Karajan. Een ander niet onbelangrijk aspect is het tamelijk berekenende karakter van haar interpretatie, alsof de spontaniteit al tevoren tot in detail is uitgedacht, of zoals de oosterburen zeggen: ‘durchgearbeitet' is. Meer suggestie dan werkelijkheid dus. Het is overigens meer een gevoel, dan dat ik er de vinger op kan leggen. Maar muziek is nu eenmaal dat: gevoel.

De Wiener Symphoniker zorgde onder Honeck voor een pluche klanktapijt, waarvan ik dacht dat we daarvan al geruime tijd geleden afscheid hadden genomen. Het profiel is niet dat van een lenige orkestklank, waardoor het wel volmaakt aansluit bij het spel van Dueñas, zowel in de vele dialogen als in de tutti, maar aan contrastwerking inboett. Alsof de klok is teruggezet, zo klinkt het.

De samenwerking tussen Dueñas en Honeck komt evenmin uit de lucht vallen: al zo'n zes jaar geleden viel zijn oog op haar violistische en muzikaal-charismatische kwaliteiten, hetgeen mede de scene heeft gezet voor zowel haar verdere podiumontwikkeling als deze opname. Het wachten is op de eerste impresario die zich aandient. Honeck zit bij IMG, dus...

Winst
Toch is er winst, in meerdere opzichten zelfs, te beginnen bij bij door de violiste zelf ingebrachte, uitstekend verzorgde en daardoor passende cadensen (ik schrik nog steeds van de Schnittke-cadens in de vertolking van Gidon Kremer met op de bok Nikolaus Harnoncourt...), al is en blijft het nog steeds ijzeren repertoire. Maar er is gelukkig ook sprake van waardevolle aanvullingen: de cadensen van Saint-Saëns, Wieniawski, Kreisler en Spohr (al staan ze op aparte tracks en dus 'losgezongen' van het Vioolconcert). De rest van het programma getuigt van een inventieve invulling die goede vruchten afwerpt. Ook daarin demonstreren violiste en orkest dat zij het romantisch getinte idioom danig zijn toegedaan, wat evenwel de muziek van Saint-Saëns, Kreisler, Ysaÿe en Wieniawski zeker niet misstaat.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links