![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2005
|
Paul Lewis (piano). Harmonia Mundi HMC 901902 • 74' •
Hoe vaak hebben wij niet jonge pianisten aan het woord gehoord en daarbij verzucht dat er wéér niets nieuws onder de zon te beleven was. We gingen dus maar over tot de orde van de dag, of trokken de opnamen van onze ouwe getrouwen uit de kast, waarna het feest der herkenning ons weer toelachte. Hoeveel coryfeeën hebben in de loop van tientallen jaren hun opwachting gemaakt met de Beethoven-sonates. Ik noem slechts een bescheiden aantal: Schnabel, Brendel, Gilels, Pollini, Kempff, Ashkenazy, Solomon, Barenboim, Arrau, Gulda, Badura-Skoda, Backhaus, Richter, Haskil en Goode. En dan is hier ineens ene Paul Lewis, die als een ware hemelbestormer Beethovens drie sonates op. 31 aanpakt op een wijze die ik maar het beste kan kenschetsen als adembenemend en tot in alle vezels intens muzikaal. Hij behoort niet tot de almaar uitdijende pianistengeneratie die voornamelijk lijkt te bestaan uit klonen of, om het vriendelijker te zeggen, navolgers. Meesters op hun instrument, geen technische zee die hen te hoog gaat, maar o zo voorspelbaar, o zo gewoontjes als het op visie aankomt, en zonder een greintje muzikale durf. We mogen ons als rechtgeaarde muziekliefhebbers gelukkig prijzen als er dan zomaar vanachter de coulissen een man te voorschijn komt die méér wil en méér kan dan alleen maar pianospelen. Lewis' Beethoven is echt 'zijn' Beethoven, wat iets geheel anders is dan het etaleren van een bonte rij eigenzinnigheden of van die maniërismen waarvan Ivo Pogorelich jarenlang het patent bezat, het soort avontuur dat bij eerste kennismaking overrompelt, maar dan al snel verveelt. Ik geloof dat het Henk de By was die Alfred Brendel betitelde als 'de boekhouder van Beethoven', een term die ik op Lewis zeker niet los zou willen laten, al wil het toeval dat Lewis wel degelijk bij Brendel over de vloer kwam en het pand niet verliet zonder de welgemeende raadgevingen van deze internationaal in zeer hoog aanzien staande pianist. Studeren bij Brendel betekende zeker een aanbeveling, maar de ware docent hoedt zich ervoor om zijn eigen muzikale persoonlijkheid als een soort last op de nog jonge schouders van zijn studenten te leggen. Bij Lewis heeft hij die kans in ieder geval niet gekregen, want wie naar Lewis' spel luistert, komt al snel tot de ontdekking dat hij zowaar geen Brendeliaanse zienswijze op Beethoven heeft. Ik merkte het al eerder op, Lewis is geen kloon en laat zijn eigen zon in het kristalheldere water schijnen en dat levert vanuit ieder denkbaar perspectief alleen maar pure winst op. De hoesfoto lijkt eigenlijk al op slag duidelijk te maken dat Lewis ons geen al te zonnige Beethoven voorschotelt en bij de eerste kennismaking met deze vertolkingen lijkt het daar ook op, maar de humor figureert hier nu juist niet als oppervlakkig bindmiddel die de buitenkant van deze vaak zo grillige muziek bijeenhoudt. Bij Lewis hebben ook Beethovens geestige invallen een opvallende schaduwkant, wat de pianist dan door zijn rijke kleuringspalet in samenhang met een fijnzinnig toucher volstrekt overtuigend ten tonele voert. Lewis' inzicht in deze partituren vloeit niet voort uit hetgeen zovele anderen vóór hem hebben gedaan, maar hij beleeft deze muziek als het ware als nieuw, als net ontdekte juwelen met onuitputtelijke facetten, een ware rijkdom aan in klank gevatte ideeën die - hoe kan het ook anders bij Beethoven - zonder uitzondering muzikaal-scherpzinnig zijn uitgewerkt. Er is die voortdurende caleidoscoop van luim en ernst, van lyriek en opstandigheid, van lichtvoetigheid en substantie, luchthartigheid en intensiteit. Dit is fascinerend pianospel en het is al even boeiend om ernaar te luisteren, erin door te dringen. Het is avontuurlijker dan bij Brendel en al even verrassend als Pollini's ook zo bijzondere vertolking van de sonates op. 101, 106, 110 en 111 (DG), een formidabele prestatie die de Italiaan althans op cd niet meer heeft herhaald. Ik kan de lezer geruststellen, Lewis doet geen afbreuk aan het notenbeeld, hij speelt niet op effect en epateert niet, maar hij is een meester in expressieve klankontwikkeling en spanningsopbouw, hij geeft gewicht aan ogenschijnlijk onbeduidende frasen en stelt de muzikale argumentatie voortdurend voorop. Er is die onnaspeurbare mengeling van de klassieke evenwichtigheid van Wilhelm Kempff en het weidse perspectief van Schnabel, maar dan zonder enige technische beperking. Misschien is het wel het grootste compliment aan Lewis dat hij Beethovens revolutionaire kunst nog even revolutionair weet te vertolken. Dat moeten de repertoiremanagers van Harmonia Mundi ook zijn opgevallen, want in de van verzadiging doortrokken consumentenmarkt is het toch niet minder dan een waagstuk om een vrijwel onbekende pianist in de gelegenheid te stellen om álle pianosonates van Beethoven op cd te verdoeken. De hier besproken uitgave is dus de eerste van een nog lange reeks! Praktische ervaring kan Lewis overigens nog voldoende opdoen want hij maakt in de komende twee jaar een uitgebreide concerttournee met alle sonates door Europa en de V.S. Als ware klap op de vuurpijl is er dan de opname die tot het zeldzame soort behoort waarbij de vleugel werkelijk in de huiskamer staat. Welke vleugel Lewis bespeelt, weet ik niet (het boekje vermeldt er niets over), maar zo te horen is het een écht goed gestemde en prachtig geïntoneerde Steinway met een heldere, maar niet schelle discant, een warm en goed gebalanceerd middengebied (rond de centrale c) en een formidabele bas die staat als een huis. Samenvattend zijn dit voor de luisteraar bijzonder inspirerende vertolkingen en is nu het wachten op de tweede uitgave! Van pure schoonheid en rijke gedachten kan een mens nooit genoeg krijgen! index |