![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2005
|
Beethoven: Symfonieën nr. 4 in Bes, op. 60 - nr. 7 in A, op. 92. Koninklijk Vlaams Filharmonisch Orkest o.l.v. Philippe Herreweghe. Domusic DOM 2929100 • 76' • (sacd)
Beethovens symfonische oeuvre is en blijft zoals het bijna tweehonderd jaar geleden werd neergeschreven, maar we houden deze onuitputtelijke muziek steeds opnieuw tegen het licht en menen we dat we aan het laatste woord altijd nog wel iets toe te voegen hebben. Het is het fenomeen van de eeuwige Umgestaltung die ons in zijn greep heeft en ons fascineert. Wie de Beethoven-interpretaties van de grote dirigenten in de laatste vijftig, zestig jaar de revue laat passeren of daaruit slechts een willekeurige greep doet, begrijpt al snel dat iedereen en niemand gelijk heeft, dat er geen definitieve visie op dit oeuvre kan worden opgeëist en dat er in dit opzicht nooit een laatste woord zal zijn. De 'ideale' Beethoven(vertolking) heeft nooit bestaan en zal er ook nooit komen. Traditie Tradities en opvattingen op het gebied van de Beethoven-interpretatie hebben door de vele decennia heen hun onuitwisbare sporen nagelaten en is het alleen al daardoor een enorme opgave om met een nieuwe, frisse blik naar die muziek te kijken, de historisch gegroeide en misvormde ballast overboord te gooien. Natuurlijk leidt dit niet tot een vanzelfsprekend betere visie op de Beethoven-symfonieën en staan 'authentieke' uitvoeringen niet al bij voorbaat garant voor spanning en avontuur. Wie zich bijvoorbeeld de uitvoeringen door Norrington en zijn London Classical Players nog herinnert, weet heel goed dat het slechts een kleine stap was van een glanzend en overtuigend resultaat naar de faliekante mislukking. Ook zal niemand ontkennen dat - als ik mij tot het zogenaamde authentieke kamp beperk - Frans Brüggens kijk op Beethoven een geheel andere is dan die van Gardiner, Harnoncourt of Herreweghe. Om het maar eens te herhalen: iedereen en niemand heeft gelijk. Retorica Herreweghe ging in een oude bioscoopzaal in het Belgische Borgerhout aan de slag om zijn bepaald niet alledaagse zienswijze op Beethovens symfonische oeuvre ditmaal op een 'modern' orkest over te dragen. Dan blijkt - en het is al eerder gedemonstreerd, onder anderen door Harnoncourt met het Chamber Orchestra of Europe - dat het er niet zoveel toe doet of nu wel of niet op authentieke instrumenten (althans overwegend replica's daarvan) wordt gespeeld. De retorica is de uiteindelijk beslissende factor, de kunst om in de meest gepaste vorm het muzikale woord te voeren, en dan wat de authentieke muziekpraktijk betreft de op historisch verantwoorde grondslagen rustende redekunst. Wat de doorslag geeft zijn zaken als tempo, frasering, balans, klankkleur, dynamiek en structuur. Maar alleen al aan het 'juiste' tempo in Beethovens symfonieën zijn door de jaren heen meer woorden besteed dan de muziek aan noten bevat, wat er op neerkomt dat we het niet precies weten en waarschijnlijk ook nooit zullen weten. Zo is de discussie over de waarde of betekenis van Beethovens eigenhandig genoteerde metronoomwaarden nog steeds niet verstomd (wat betekent dat we ons in dit geval niet a priori hebben neergelegd bij het in een getal gevatte tempovoorschrift van de componist, terwijl het niet bij ons op zou komen om een óók door Beethoven genoteerd fortissimovoorschrift als zodanig te negeren...) Bij Herreweghe kraait het oproer, worden de grillige patronen haarscherp hoorbaar en krijgen geijkte opvattingen geen enkele ruimte. In deze zo geprononceerde belichting die zich in iedere maat manifesteert komt Beethoven werkelijk naar voren als de grote nieuwlichter waarvoor iedereen hem wel houdt maar waaraan de tand des tijds toch behoorlijk heeft geknaagd. Niet omdat Beethovens muziek minder baanbrekend zou zijn geweest, maar door de onstuitbare eigen folklore die generatie na generatie erin heeft geweven waardoor het zicht op die ooit zo eigenzinnige componist goeddeels vervaagde. Vierde symfonie De Vierde, die door sommigen als de "Symfonie van de Liefde" wordt bestempeld, klinkt bij Herreweghe martiaal, dwingend en ongeciseleerd. Zelfs het adagio, dat in veel vertolkingen waarlijk aan het impressionisme grenst (denkt u alleen maar aan de intens-poëtische exploraties van Bruno Walter!), heeft nu iets krijgshaftigs als het grondthema door pauken en trompetten luidkeels wordt ondersteund. Het tempo ligt ook hoger, is het eerder andante dan adagio, maar Beethovens metronoomaanduiding voor het hoofdtempo wordt wèl gerespecteerd. Het openingsadagio is bij Herreweghe mysterieus, met een duidelijk onderliggende dreiging in strakke puls, waardoor het daarop volgende allegro vivace een gevoel van bevrijding teweegbrengt. Het scherzo, allegro vivace, is magnifiek, scherp geprofileerd, ritmisch en dynamisch exuberant, het rustieke trio een oase van kalmte, om als het ware even op adem te komen. De finale is precies zoals die volgens mij moet zien: pittig gekruid, maar beheerst, met voldoende gelegenheid om optimaal te kunnen fraseren, zonder de overdreven opwinding die zo vaak wordt geëtaleerd. Zevende symfonie In de Zevende is het beeld al niet anders, waarbij de door zowel Herreweghe als de opnametechnici nagestreefde helderheid in het klankbeeld weldadig aandoet. In dat opzicht ken ik nog een ander schoolvoorbeeld, ditmaal niet uit de authentieke hoek: Carlos Kleiber en de Wiener Philharmoniker (DG). Het allegretto is weliswaar in mineur gezet, maar het is geenszins een en al somberheid. Het is geen treurmars, geen adagio, maar ook geen voortkabbelend andante molto mosso. Gelukkig is er in de afgelopen twintig jaar veel veranderd en is een écht allegretto-tempo nu eerder regel dan uitzondering. Laten we maar zeggen dat de historiserende uitvoeringspraktijk aan deze positieve ontwikkeling debet aan zal zijn geweest! Herreweghe trapt ook niet in de valkuil (Gardiner deed dit in april in Rotterdam wél, maar dat kan hij ook bewust hebben gedaan...) die menigeen in het scherzo en de finale parten heeft gespeeld. Het scherzo is een heus presto, wat de finale absoluut niet is (allegro con brio). Het is naar mijn smaak een valkuil omdat ten onrechte ervan wordt uitgegaan of zelfs voetstoots wordt aangenomen dat 'een' Beethoven-finale per definitie sneller moet klinken dan het daaraan voorafgaande scherzo. De finale is immers de kroon op de drie- of vierdelige symfonische vorm, hét deel om daarin alle troeven uit te spelen, alle kaarten op tafel te leggen. Dat aureool is in de Zevende in ieder geval misplaatst en terecht dus dat Herreweghe in de finale voor een langzamer tempo kiest dan in het scherzo. Het bijkomende positieve effect daarvan is dat het nu mogelijk is om in de explosieve doorwerking de vele woelende en bruisende tussenstemmen goed te volgen. Zo te horen gebruikte Herreweghe de laatste uitgave van Bärenreiter. De nog uit 1864 stammende editie van Breitkopf & Härtel, waarin het wemelt van de fouten, is alweer zo'n jaar of tien achterhaald. Opname De opname is een juweel, maar ik geef daarbij wel de voorkeur aan de stereomodus omdat dit het best gedefinieerde opnameperspectief oplevert. In surround is het zeker op het eerste gehoor allemaal zéér indrukwekkend, maar er treedt vervaging op die ik op den duur niet aangenaam vind, juist ook doordat het visuele element daarbij ontbreekt. Eenvoudig gezegd, surround met beeld vind ik prettiger dan surround zónder beeld, maar ik beweer hiermee geenszins dat ik gelijk heb. U zou daar weleens best anders over kunnen denken (wat voor de recensie als geheel trouwens ook geldt...) Conclusie Deze uitgave behoort tot een van de spectaculairste Beethoven-vertolkingen van de laatste jaren door een 'modern' orkest en is bovendien ook nog zeer goed geregistreerd. De ook al fabuleuze uitvoering door Harnoncourt met het Chamber Orchestra of Europe (Teldec) kent ook - behoudens dan de trompetten - een modern instrumentarium, maar nu houd ik toch een lichte voorkeur voor Herreweghe. Wie het ook 'helemaal authentiek' eens wil proberen verwijs ik graag naar de al even revolutionaire aanpak van Gardiner (Archiv). Zie de recensie elders op deze site. index |