![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2015
|
Het idee om Bach op een fortepiano te spelen is zo gek nog niet. Hij was niet alleen een groot kenner en keurder van orgels, maar was ook betrokken bij het ontwerp en de bouw van allerlei nieuwe typen klavierinstrumenten, waaronder de fortepiano. Zo was Bach - aldus Bach-biograaf Christoph Wolff - langdurig en nauw betrokken bij de ontwikkeling van de fortepiano, een door de bekende Duitse orgelbouwer Gottfried Silbermann na 1730 ontwikkelde variant van het type dat Bartolomeo Christofori rond 1700 in Florence had geconstrueerd, met direct bestuurbaar hamermechaniek dat vele gradaties van forte en piano mogelijk maakte. Bachs belangstelling voor uiteenlopende toetsinstrumenten hielde mede verband met zijn fascinatie voor de technische, mechanische en ambachtelijke aspecten van de instrumentenbouw. Hij had bepaald geen twee linkerhanden en kon - aldus Wolff - bijzonder goed overweg met gereedschap, voelde zich aangetrokken tot technische klusjes en was goed in het vinden van oplossingen. Dat verklaart waarom hij zelf zijn instrumenten onderhield en repareerde, waaronder instrumenten die hij alleen onder zijn beheer had, zoals in Weimar, Köthen en Leipzig. Bach wist, ook wat betreft de akoestische en speltechnische eigenschappen van de instrumenten, van de hoed en de rand. Dat gold in niet mindere mate voor de fortepiano. Via Johann Friedrich Agricola (hij studeerde bij Bach) weten we dat Bach Silbermann kritisch adviseerde over mechaniek en geluidskwaliteit van de fortepiano:
Bach kreeg die verbeterde versie van halverwege de jaren 1740 onder handen toen hij in 1747 de nieuwe fortepiano's van Frederik de Grote van Pruisen in diens paleis in Potsdam bespeelde. Bach moet toen ondermeer een driestemmige fuga hebben gespeeld en geïmproviseerd op een thema dat de koning hem speciaal voor die gelegenheid had aangereikt. Volgens de verhalen was de (muzikaal begaafde!) koning zo tevreden over Bachs spel op deze instrumenten (ze waren van hetzelfde type dat Bach tijdens de jaarbeurs in Leipzig van 1749 in de verkoop had) dat hij besloot om ze allemaal te kopen. Hij verzamelde er uiteindelijk vijftien. Dat de Japanse pianiste Yoko Kaneko voor de pianoforte koos, is dus zeker niet vreemd en uitstekend te verdedigen, al moet er de - zij het bescheiden en uitsluitend vanuit puristisch oogpunt - de kanttekening bij worden geplaatst dat rond de tijd dat Bachs belangstelling voor de pianoforte en diens technische mogelijkheden was gewekt, de door Kaneko hier opgenomen instrumentale werken BWV 816 (1722/25?), 828 (1728), 830 (1725/30) en 904 (ca. 1725) nog niet waren gecomponeerd. Met andere woorden, Bach kan tijdens het componeren toen uitsluitend aan het klavecimbel als 'klavierinstrument' hebben gedacht, althans uitgaande van de door Silbermann na 1730 ontwikkelde Christofori-variant, waarmee Bach pas zo'n vijf jaar voor zijn dood pas voor het eerst kennismaakte. Wat evenwel veel zwaarder telt, zo niet doorslaggevend is, is het in alle opzichten superieure spel van Yoko Kaneko op de fortepiano van de bekende bouwer Christopher Clarke naar een Anton Walter rond het einde van de achttiende eeuw. Het klank- en speltechnische verschil tussen de klavecimbels van Silbermann van 1747 en die Walter is, hoewel bijna een halve eeuw sindsdien is verstreken, minder groot dan misschien lijkt: zo snel gingen de ontwikkelingen op dit gebied nu ook weer niet: de ontwikkeling van de fortepiano sinds het begin van de negentiende eeuw ging, niet in de laatste plaats door Beethoven, aanmerkelijk sneller, tot Liszt, om vervolgens min of meer te stabiliseren: zoveel verschil is er niet tussen de vleugel van Liszt en die van vandaag, onverschillig het merk. Er is pas sinds kort misschien sprake van een in zekere zin revolutionaire ontwikkeling, zoals die onlangs werd geïntroduceerd door Daniel Barenboim. De Belgische pianobouwer kwam met een vleugel waarvan de snaren niet meer diagonaal gekruist, maar parallel zijn gespannen. (u kunt het hier allemaal lezen). Maar terug naar Kaneko. Zij speelt Bach volstrekt individueel, maar wel in lijn met de ontwikkeling van het barokke model, meesterlijk, verheven, met zoveel spelvreugde en aandacht voor detail dat het voortdurend een ware lust voor het oor is. Het brein komt evenmin iets tekort, dankzij haar inzicht in de architectuur van deze grote muziek (de Fantasie en Fuga BWV 904 is een sieraad van een ongekende schoonheid, luchtig en transparant, met een stemvoering die diepe bewondering afdwingt). Wie niet van overdrijving houdt, Bach zelf wil horen 'spreken', zal zich bij Kaneko's spel voortdurend thuis voelen, geen moment het gevoel hebben dat haar versieringen, rubati of dynamische gradaties uit een andere stal stammen, frases gekunsteld of opgelegd zijn. Er is dat natuurlijk aandoende discours, de perfecte timing, die alleen aan de werkelijk grote pianisten is voorbehouden en waarvan anderen slechts mogen hopen er enigszins in de buurt van te komen. Haar begrip van Bachs instrumentale wereld deed me al in de Ouverture van de Partita BWV 828 in de ban slaan: ik was 'verkocht'. Kaneko heeft voor een enorme verrassing gezorgd, door haar in haar spel geëtaleerde kennis, haar techniek, haar inzicht en de manier waarop zij dit alles muzikaal heeft gerealiseerd. Met de partituur in de hand heb ik deze vier werken al talloze malen beluisterd, met steeds weer nieuwe aanknopingspunten die een ander vergezicht openen. Een apart compliment voor de pianostemmer, Edgardo Campos en de opnametechnicus Todd Garfinkle. Het verbaasde me niet dat Yoko Kaneko tevens de producer is van deze schitterende opname. Wat een klank, wat een verbeeldingskracht! Voor zover ik weet wordt deze cd niet via de reguliere distributiekanalen aangeboden. Wie er meer over wil weten of wil bestellen kan zich het beste vervoegen bij www.preludeklassiekemuziek.nl. Het is méér dan de moeite waard! index |
|