![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2012
|
Bach: Klavierwerken (compl.)VOID 98BOX • 23.12' • (20 cd's) VOID9801 Goldberg-variaties Ivo Janssen (piano) In 1725 schreef de componist en musicoloog Johann Joseph Fux zijn uitvoerige, in het Latijn geschreven, verhandeling over het contrapunt: Gradus ad Parnassum, ofwel Schrede naar Parnassus. Daarin heeft Fux het onder meer over 'kunst die de natuur nabootst en vervolmaakt, maar nimmer verwoest'. Bach kende dit werk, hij had het in zijn boekenkast staan en hij moet bekend zijn geweest met het beginsel van Aristoteles dat de kunst de natuur imiteert. Voor Bach - schreef biograaf Christoph Wolff - lag kunst tussen de werkelijkheid van deze wereld - de natuur - en God die deze werkelijkheid heeft geordend, een opvatting die werd gedeeld door de filosofen van de Leipziger school, vooral in hun beschrijving van schoonheid en natuur. 'Wat is kunst? Een imitatie van de natuur!' schreef Bachs leerling Lorenz Christoph Mizler in 1738. Daaruit mag worden afgeleid dat de muzikale structuur, 'harmonia' in de terminologie uit de tijd van Bach, uiteindelijk verwijst naar de orde in de natuur en naar haar goddelijke oorzaak. 'Muziek is een combinatie van mathematische wetenschappen die zich bezighoudt met de herkomst, de eigenschappen en verscheidenheid van het geluid, waaruit een gecultiveerde, prachtige melodie en harmonie wordt geschapen, zodat God geëerd en geprezen wordt, maar de mens wordt bewogen tot devotie, deugdzaamheid, vreugde en verdriet'. Het is een letterlijk citaat uit de 'Usu Praestantia Philosophiae in Thelogia, Iurisprudentia, Medicina' (Leipzig, 1736). Wat zei de Duitse astronoom Johannes Kepler (1571-1630)? Dat muziek een afspiegeling is van de harmonie van het universum. Het zou voor Bachs muziekfilosofie kunnen gelden: de wetenschap van alle muzikale dingen die ons leert hoe en waarom zij zijn of kunnen zijn, en hoe zij zich verhouden tot de natuur, en daarmee tot Gods schepping. Bach als wetenschapper was geen droge theoreticus maar een praktisch ingestelde componist en musicus, met oog en oor gericht op echte muziek, dus uitvoerbare, praktische muziek; al deinsde hij er niet voor terug om van het componeren als handwerk en de praktische muziekuitvoering de grenzen te verleggen. Zelf meende hij dat hij muziek schreef ter ere van God enerzijds en ter verstrooiing van de ziel anderzijds, waarbij het een het ander niet per definitie uitsloot. Een laborant met ambtelijke precisie Er wordt ook op gewezen dat in het werk van Bach talloze plekken zijn aan te wijzen waar het veranderen van slechts één noot een groot verschil uitmaakt. Een voorbeeld daarvan is te vinden in het 'Confiteor' uit de Hohe Messe, waar Bach de derde noot veranderde wegens het onnatuurlijke accent op de derde lettergreep en om de melodie een meer vloeiend karakter te geven. Deze 'ambtelijke precisie' houdt waarschijnlijk verband met Bachs ervaringen als uitvoerend musicus, en dan vooral met zijn eigen werk, dit in tegenstelling tot de meeste van zijn niet zo scherpslijpende, componerende tijdgenoten. Door steeds opnieuw eigen, waaronder ouder werk, te spelen of te dirigeren, nam zijn ervaring als uitvoerend musicus toe en stimuleerde dit hem om zijn eigen composities met een nog kritischer blik te bekijken. Bovendien gaf hij muziekles, waarvoor hij ook zijn eigen werk gebruikte (het Wohltemperierte Klavier was bekende lesstof, waarin hij voortdurend verbeteringen aanbracht, wat zowel blijkt uit het overgeleverde handschrift als uit de exemplaren voor zijn studenten aan de Thomasschool). Het kwam neer op een gestage stroom van incidentele wijzigingen van in zijn ogen zwakke plekken (Wolff). Wetenschappelijk fundament Bachs keek voortdurend kritisch naar zijn eigen werk, als componist en als musicus. Dat scherpslijpen vinden we onder meer terug in de vele koralen die Bach in de loop der tijd van een steeds meer verfijnde begeleiding voorzag. De polyfonie werd inventiever, de samenhang tussen melodie en ritmiek enerzijds losser maar anderzijds meer afgewogen. In zijn 'Clavier-Übung' blijft Bach weliswaar gebonden aan de historisch vastgelegde kaders, maar binnen dat raamwerk kon hij met nieuwe methoden en technieken zijn eigen intellectuele grenzen steeds weer verleggen. Door in bestaande werken (o.a. van Caldara, Pergolesi, Vivaldi, Marcello en Weiss) 'in te breken' gaf Bach er blijk van dat het (nog) beter kon, dat de contrapuntiek naar nog grotere hoogte kon worden gevoerd. In Leipzig streefde hij onafgebroken naar vernieuwing, zowel in het componeren als in het musiceren. Het lijkt daarbij niet overdreven om aan Bachs werkwijze een wetenschappelijk fundament toe te kennen. Tempo De pianist
Het relaas is sterk verwant aan het besluit van twee andere Bach-specialisten om een eigen label uit de grond te stampen: John Eliot Gardiner maakte de stap van Archiv-Produktion naar zijn Soli Deo Gloria, Ton Koopman van Erato naar Antoine Marchand (Ton Koopman in het Frans, je moet er maar opkomen). Beide dirigenten kampten met een soortgelijk probleem: dat in onzekere tijden platenmaatschappijen een groot Bach-project niet (meer) aandurfden. Achteraf bleek dat een danige misrekening: de Gardiner- en Koopman-cd's gingen als de spreekwoordelijke warme broodjes over de even spreekwoordelijke toonbank.
Deze voormalige student van Jan Wijn heeft het toch maar aangedurfd om zich jaren achtereen aan een complete Bach-editie te wijden, zij het dan dat hij de opnamestudio regelmatig verwisselde voor de concertzaal. Het project (ik laat uitvoeringen op klavecimbel hier buiten beschouwing) kent naar mijn weten slechts één voorganger die nog vers in het geheugen ligt: Angela Hewitt op het Hyperion-label, en verder terug (medio jaren negentig) de Braziliaan João Carlos Martins op het label Concord Concerto (nu eigendom van Telarc). Her en der zijn nog wel losse cd's van de serie te krijgen. Vergist u zich niet: Martins' interpretaties mogen er zijn, evenals die van Hewitt trouwens. Binnen deze integrale context heeft het overigens geen zin om allerlei afzonderlijke uitgaven te bespreken, hoe interessant en overtuigend die op zich ook zijn (als voorbeeld Svjatoslav Richter in Das wohltemperierte Klavier, die echter - integenstelling tot Ivo Janssen - niet Tom Peeters tot zijn beschikking had: de RCA Victor/BMG-opname 'beloont' ons met ongenietbare nagalm; en ik u vervolgens dan weer moet verwijzen naar Richters live-pname, Salzburg 1972, waarvan op YouTube het nodige te vinden is. Of Glenn Gould, die heel veel Bach heeft opgenomen, zijn creativiteit daarbij de vrije loop liet, met een geheel eigen visie op Bach. Of András Schiff,.Murray Perahia... Detailkritiek daargelaten is Ivo Janssens Bach is in mijn ogen een regelrechte klassieker. De sterkste punten zijn de coherente, structurele aanpak, de doorzichtige stemvoering (in beide handen!), de krachtige puls, de fijnzinnig dynamiek, de zorgvuldig uitgewerkte fraseringen en - ik had het er al over - de goed gekozen tempi. De zwakste de soms ietwat gedragen tempi (in de openingsprélude van WTK 1 bijvoorbeeld, maar ook in de aria van de Goldberg en in sommige toccata's), onnodige rubati en meer van dergelijke kleinigheden..Het is wonderlijk (of toch niet?) dat Ivo 20 cd's lang zijn consistente visie op 'zijn' Bach bewijst, een visie die wordt gedomineerd door bezieling en concentratie, en die - de term viel al eerder, en uitsluitend in positieve zin - ambtelijk precies is. Het lukt allemaal wonderwel, zonder merkbare inzinking, zonder weifeling, vertolkingen die slechts één zekerheid lijken te kennen. Mogelijk speelt het intuïtieve aspect in deze vertolkingen een rol, de 'feeling' voor dit metier? In ieder geval volgt Ivo Janssen Bachs inventiviteit op de voet, misschien wel het grootste compliment dat kan worden gemaakt. Bij Bach en gelukkig ook bij Janssen is de som steevast groter dan de delen, als miniaturen uitgroeien tot grootse complexen, zoals in de Goldberg-variaties, Die Kunst der Fuge (alleen in structureel opzicht al hondsmoeilijk te realiseren) en Das wohltemperierte Klavier. Niet minder indrukwekkend zijn de fantasieën, inventies, partita's, duetten, sonaten en suites. Verrassend is ook Janssens spel in de transcripties van de concerti naar Antonio Vivaldi en Alessandro Marcello: hij maakt er een waar feest van, met prachtige klankkleuren en even fraaie ritmische pregnantie. Samenvattend lijkt met Ivo's slotconclusie aangaande dit project geen woord te veel gezegd: "Als ik zo eens over mijn schouder achterom kijk, ben ik er trots op, blij mee, het was de moeite waard. En veel meer dan dat." Dat is het spel, maar dan zijn er nog het instrument, de opname en de akoestiek. Dat blijkt in het najaar van 1997 een heel gelukkige greep te zijn geweest, met de door Yamaha geleverde vleugels (CF III en C 7), toevertrouwd aan de goede zorgen van André Oorebeek, met opnametechnici Tom Peeters en Arnout Proost aan de knoppen en - heel belangrijk! - de comfortabele akoestiek van de Evangelisch-Lutherse kerk in Haarlem. Het resultaat mag er zijn: we worden getrakteerd op schitterende opnamen, van begin tot eind. Twintig superieure cd's à 3 euro per stuk, keurig verpakt en in een grafisch zeer geslaagde lay-out. Het bijgeleverde boekje bevat geen liner notes, maar daarvoor kunt u op de zeer goed gedocumenteerde en publieksvriendelijke site van Ivo Janssen terecht. Kortom, een prachtuigave voor een weggeefprijs. Het is gewoonweg niet te geloven, maar hearing is believing! index |