![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2009
|
||
Bach: Brandenburgs Concert nr. 1 in F, BWV 1046 - nr. 2 in F, BWV 1047 - nr. 3 in G, BWV 1048 - nr. 4 in G, BWV 1049 - nr. 5 in D, BWV 1050 - nr. 6 in Bes, BWV 1051. The Academy of Ancient Music o.l.v. Richard Egarr. Harmonia Mundi HMU 807461.62 • 1.36' • (2 sacd's) De populariteit van Bachs Brandenburgse Concerten weerspiegelt zich in het enorme aantal opnamen. Ze zijn er bovendien in alle soorten en maten, in traditionele klederdracht of in authentieke(re) uitmonstering, in kleine of in grote bezetting. Een belangrijke vraag dus: is er behoefte aan wéér een nieuwe opname, en dan met name deze? Het antwoord is niet zo gemakkelijk te geven, al staat het vast dat Egarr voorwaar niet de eerste de beste is op zijn terrein en inmiddels een groot aantal zeer succesvolle opnamen achter de rug heeft. Hij geldt als een van de belangrijkste en meest erudiete Engelse barokspecialisten, die zowel dirigeert als zijn grote virtuositeit demonstreert op het orgel en het klavecimbel.. Het probleem schuilt daarin dat hij nu eens niet voor de typisch historiserende barokretoriek heeft gekozen, maar teruggrijpt op de veel rondere contouren volgens de allang achterhaalde speelstijl die meer dan een halve eeuw geleden in de barokmuziek domineerde. Dat was in de tijd dat authenticiteit en historiseren een nog vrijwel onontgonnen terrein was en iedereen deed wat hij of zij dacht dat goed was. Voordat de 'authentieke beweging' vaste voet aan wal wist te zetten, werd de barokmuziek nog hevig ontsierd (zo zien we dat nu toch wel) door stroperigheid in de frasering, portamenti ter ondersteuning van de expressie, veel ongenuanceerd vibrato, veel te langzame tempi, slappe ritmiek, contextloze dynamiek, vage articulatie en gesjoemel met de notenwaarden. Klemperers Bach was zelfs nog meer dan dat, met een overmaat aan ronkende bassen en agogische accenten, maar vooral zo traag als dikke stroop door een trechter. Nee, dát zouden we vandaag de dag niet meer dúrven. Het was allemaal goudeerlijk en goed bedoeld, maar met een echte barokstijl had het niets te maken. Dat er soms heel erg goed, zo niet superieur werd gespeeld (de Brandenburgse Concerten door de Berlijners onder Karajan!) maakte dat uiteraard evenmin goed. De historiserende uitvoeringspraktijk, die ergens in de jaren zestig bij Harnoncourt de eerst nog ondankbaar opgeraapte vruchten afwierp (de eerste pogingen werden danig ontsierd door onvoldoende greep op het weerbarstige, authentieke instrumentarium, met als gevolg en een overmaat aan onzuiverheid en intonatieproblemen), drong zo diep in het muziekleven door dat zelfs de gevestigde dirigenten als Bernard Haitink het barokrepertoire ter zijde schoven. Het was bijna ongemerkt voer voor specialisten geworden. Die invasie liet ook zijn sporen na in het klassieke en later zelfs het romantische repertoire. Haitink verzuchtte eens dat als Harnoncourt een poosje op de bok had gestaan, hij 'zijn' Concertgebouworkest opnieuw moest modelleren. Over invloed gesproken! Egarr heeft die weg natuurlijk niet helemaal terug afgelegd, maar een soort 'pick and choose' toegepast, wat een merkwaardige en naar mijn smaak niet bepaald overtuigende symbiose heeft opgeleverd van het oud gedane en het nieuw geleerde. Dat is des te opmerkelijker, als we beseffen dat omgekeerd meer en meer 'traditionele' dirigenten het musiceren nu juist danig hebben aangescherpt, zijn opgeschoven in de richting van de authentieke stroming. We hoeven alleen maar naar Abbado's laatste Beethovencyclus te luisteren om daarvan op slag overtuigd te raken. Grofweg zijn er twee kampen te onderscheiden. Het ene kamp vindt dat de hedendaagse muziekpraktijk zo dicht mogelijk tegen die van de barokperiode moet aanschurken (met als voetnoot dat we daarover dan wel voldoende feiten moeten kennen), het andere dat we de muziek niet in een harnas moeten hijsen, maar dat we nú leven en de muziek zich aan déze tijd moet aanpassen. Het eerste ligt vrijwel vast, het tweede is bijna eindeloos rekbaar, ad libitum zogezegd. Er is nog een derde, die van de middenweg (die natuurlijk niet gulden is), maar van boterzachte compromissen is de muziekwereld nooit beter geworden. In het cd-boekje schrijft Egarr:
Hoe heb ik het nu? Beschikken Koopman, Harnoncourt, Herreweghe, Jacobs enz. dan ineens over geen 'dazzling array of soloists' Zijn die dan minder 'colourful'? En bezorgen zij ons de Brandenburgse Concerten dan zonder 'extraordinary vitaly and colour'? En wat moeten we eigenlijk denken over die sopraansaxofoon, in plaats van de hoge (Bach)trompet? Het zou er allemaal niet eens zo veel toe doen, ware het niet dat Egarr Cortot en Casals van toen alleen zo bewondert, maar voor deze nieuwe opname een deel van hun artistieke bagage op zijn rug meegenomen heeft naar de kerk van St. Jude's-on-the-Hill in het Londense Hampstead. De barokspecialist Richard Egarr lijkt dus gewoon van zijn geloof te zijn gevallen. Zo erg is het gelukkig niet, maar het maakt bepaald geen sterke indruk als een aantal typische expressieve stijlelementen uit de tijd van Cortot en Casals worden verbonden met zoiets als de Franse kamertoonstemming (A = 392 Hz) van pakweg 250 jaar terug. Dat is al fors lager dan de standaard barokstemming (A = 415 Hz), die dan weer ruim wordt overtroffen door de huidige, wereldwijd toegepaste 440 Hz (er zijn overigens genoeg orkesten die de stemming A = 442 tot 445 Hz hanteren). Los van dergelijke technische kwesties (over de bijzondere eigenschappen en de speelwijze van het hier gebruikte barokinstrumentarium kunnen trouwens pagina's worden volgeschreven) lijkt het mij nogal voor de hand liggend dat een barokspecialist als Richard Egarr zijn grote kennis en ervaring gebruikt om alleen op grond daarvan de door Bach nagelaten manuscripten te interpreteren om zo tot een optimale presentatie te komen. Waarom zou je je anders als barokspecialist überhaupt profileren? Want voor hem is het nu juist niet ad libitum. Dan is de speelstijl van Cortot en Casals ineens volkomen irrelevant. Wie de moeite neemt de partituren van deze concerten erbij te nemen, kan gemakkelijk verklaren waarom deze uitvoeringen scherpte missen. In alle delen wordt de frasering en de ornamentatie versoepeld en zijn de melodielijnen langer uitgesponnen, terwijl met name in de langzame middendelen de door Bach genoteerde notenwaarden aan dit ambivalente proces worden onderworpen. Het affect wordt aangescherpt, de ritmische alertheid verzwakt. Daar komt dan nog bij dat de kerkakoestiek de akoestische scherpte geweld aandoet. Maar het moet gezegd, daar ligt de kern van het probleem niet. Egarrs duidelijk bijgestelde visie betekent overigens niet dat er niet veel speelplezier, zo niet uitgesproken vreugde en spiritualiteit in deze concertante werken te vinden zijn. Er wordt met volle overgave gedarteld en gebuiteld, het metrum wordt soms echt scherp aangezet (zoals in BWV 1049), het Andante in BWV 1047 is van een heel bijzondere schoonheid, maar de echte problemen schuilen nu eenmaal in de fundamenteel gekozen commensale textuur, die ondanks alle geëtaleerde verve gewoon de pointe mist. Muzikaal klinkt het niet scherp, akoestisch scherp is het evenmin. index |
||