CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juni 2024

Johann Sebastian Bach - The Complete Works for Keyboard 9 - Köthen, 1717-1723 - The Happy Years

Klik hier voor het inhoudsoverzicht

Benjamin Alard (klavecimbel), Sien Huybrechts (flauto traverso) Anne Pekkala & Paul Monteiro (viool), Samantha Montgomery (altviool), Ronan Kernoa (basviool), Marc Mauillon (bariton)
Harmonia Mundi HMM 902472.73 • 2.00' • (2 cd's)
Opname: april & mei 2023, 2023, Musée de Provins et du Provinois (F)

 

In 1717, in Weimar, zat het Bach bepaald niet mee. De ellende begon evenwel in Dresden, waar hij eerst het slachtoffer werd van een afgelaste wedstrijd en vervolgens van de beloning die hij nooit ontving: vijfhonderd taler, overeenkomend met tweemaal zijn jaarwedde in Weimar. Het verhaal (of was het deels een anekdote?) is opgetekend in de Bach-biografie van Christoph Wolff.

In de literatuur wordt de geschiedenis voor het eerst vermeld door Johann Abraham Birnbaum in 1739. Veel later, in 1754, verscheen de meest volledige versie in de 'Necrologie' in Lorenz Christoph Mizlers 'Musikalische Bibliothek'. Hoewel de auteur van het stuk niet wordt vermeld, wordt aangenomen dat het Carl Philipp Emanuel Bach en Johann Friedrich Agricola, een van Bachs leerlingen, betreffen.

Het verhaal gaat als volgt.

'In het jaar 1717 kreeg onze Bach, toen al zeer beroemd, de kans om nog meer faam te verwerven. [Louis] Marchand, de beroemde Franse klavierspeler en organist, was naar Dresden gekomen. Hij speelde met enorm succes voor de Koning en was zo gelukkig een vorstelijk betaalde functie aangeboden te krijgen in koninklijke dienst. [Jean-Baptiste] Volumier, destijds concertmeester in Dresden, schreef Bach in Weimar, wiens kwaliteiten hem niet onbekend waren, en nodigde hem uit om naar Dresden te komen teneinde een strijd om de muzikale superioriteit aan te gaan met de zelfingenomen Marchand.
Bach nam de uitnodiging met genoegen aan en reisde naar Dresden. Volumier ontving hem met vreugde en zorgde voor een gelegenheid waarbij Bach zijn opponent onopgemerkt kon beluisteren. Bach nodigde Marchand vervolgens uit voor een wedstrijd middels een hoffelijke brief, waarin hij voorstelde te improviseren op wat voor manier Marchand ook maar wilde, waarbij hij van Marchand op zijn beurt uiteraard hetzelfde verwachtte - voorwaar een gewaagd voorstel. Marchand nam de uitdaging onverwijld aan. Plaats en tijd werden in overleg met de Koning vastgesteld. Bach verscheen op het afgesproken tijdstip op de plaats van handeling, ten huize van [Jacob Heinrich] graaf von Flemming, een voornaam minister van staat, waar zich al een groot gezelschap van hooggeplaatste personen van beiderlei kunne had verzameld.
Marchand liet lang op zich wachten. Ten slotte stuurde de gastheer iemand naar Marchands verblijfplaats om hem, voor het geval het hem ontschoten was, eraan te herinneren dat het tijd was zich een man te tonen. Tot stomme verbazing van alle aanwezigen bleek Marchand Dresden die ochtend in alle vroegte per speciale koets had verlaten. Bach, die daardoor als enige in het strijdperk overbleef, had vervolgens alle gelegenheid om de talenten te etaleren waarmee hij zijn opponent tegemoet had willen treden. En dat deed hij, tot groot enthousiasme van de aanwezigen. De Koning had het plan gehad om hem bij deze gelegenheid met vijfhonderd taler te verblijden, maar door toedoen van een onbetrouwbare dienaar, die kennelijk een betere bestemming voor het geld wist, werd hij ervan beroofd, en kon hij als beloning voor zijn inspanningen niet meer mee naar huis nemen dan de eer.
Onze Bach had er later geen moeite mee om het spel van Marchand uitstekend en zeer correct te noemen. Maar of de Musettes voor kerstavond van Marchand, de stukken waarmee hij in Parijs de meeste faam verwierf, het in de ogen van kenners hadden kunnen opnemen tegen Bachs meerstemmige fuga's, dat moeten degenen die beide mannen op hun best hebben gehoord maar beslissen.'

Eenmaal teruggekeerd in Weimar na de hoofse weelde in Dresden, waar hij kennis had kunnen maken met een heel andere wereld, en zonder die vijfhonderd taler moet het Bach bepaald niet licht te moede zijn geweest. Waar nog bijkwam dat Bachs zenuwen, evenals die van de bedienden en de musici van de 'Hofkapelle', al geruime tijd behoorlijk op de proef werd gesteld. De aanleiding: de twee broodheren, de elkander voortdurend in de weg zittende en elkaar nauwelijks verdragende hertogen: de strenge en bekrompen Wilhelm Ernst (1662-1728) en de eigenzinnige en luchthartige Ernst August (1688-1748). Daarnaast waren er Bachs zich voortslepende frustraties over de leiding van de hofkapel en de verre van duidelijke status die hij aan het hof 'genoot'. Al vóór zijn terugkomst had Bach daarom het besluit genomen om het hof van Weimar vaarwel te zeggen, maar aldus de daad bij het woord voegend moet hij zijn geduld hebben verloren en in woede uitgebarsten, wat hem op een gevangenisstraf van bijna een maand kwam te staan. In het hertogelijke verslag wordt het voorval koel en zakelijk omschreven:

'Op 6 november [1717] werd de voormalige concertmeester en organist Bach veroordeeld tot een verblijf in de gerechtelijke gevangenis voor een te stijfhoofdig [koppig] afdwingen van zijn ontslag en werd op 2 december weer vrijgelaten met de mededeling van oneervol ontslag ("mit angezeigter Ungnade").'

En dat na een dienstverband van bijna tien jaar.

Voor Bach moet daarom de post van 'Kapellmeister' aan het - met Weimar vergeleken bescheiden - vorstendom in Köthen zeer welkom zijn geweest. Prins Leopold van Anhalt-Köthen (1694-1728) was toen pas 23 jaar oud en had onlangs de leiding over het vorstendom van zijn moeder overgenomen. Lepold was bovendien zeer muzikaal, een ware kenner, en had al het nodige in het werk gesteld om een hofkapel van statuur te grondvesten, voornamelijk bestaande uit in 1713 ontslagen musici van de Berlijnse 'Hofmusik' van Friedrich-Wilhelm I.

De relatie tussen Bach en zijn nieuwe broodheer ontwikkelde zich in eerste instantie voorspoedig. In de reeds aangehaalde 'Necrologie' valt daarover het volgende te lezen:

[In de herfst van 1717] 'berief ihn, noch in eben diesem Jahre, der damalige Fürst Leopold von Anhalt Cöthen, ein grosser Kenner und Liebhaber der Musik, zu seinem Capellmeister. Er trat dieses Amt unverzüglich an, und verwaltete es fast 6 Jahre, zum größten Vergnügen seines gnädigen Fürsten. […] Die Stadt Leipzig erwählte unsern Bach im Jahre 1723, zu ihrem Musikdirector und Cantor an der Thomasschule. Er folgte diesem Rufe; ob er gleich seinen gnädigen Fürsten ungern verließ. Die Vorsehung schien ihn noch vor dem bald darauf, wider alles Vermuthen erfolgten Tode des Fürsten, von Cöthen entfernen zu wollen, damit er zum wenigsten bey diesem betrübten Falle nicht mehr gegenwärtig seyn durfte. Er hatte noch das traurige Vergnügen, seinem so innig geliebten Fürsten, die Leichenmusic von Leipzig aus, zu verfertigen, und sie in Person in Cöthen aufzuführen.'

Ook Bach heeft zich ten aanzien van zijn periode in Köthen in warme woorden over prins Leopold uitgelaten, zoals blijkt uit zijn autobiografisch getinte brief van 28 oktober 1730 aan zijn jeugdvriend Georg Erdmann:

'Von Jugend auf sind Ihnen meine Fata bestens bewust, biß auf die mutation, so mich als Capellmeister nach Cöthen zohe. Daselbst hatte einen gnädigen und Music so wohl liebenden als kennenden Fürsten; bey welchem auch vermeinete meine Lebenszeit zu beschließen. Es muste sich aber fügen, daß erwehnter Serenißimus sich mit einer Berenburgischen Princeßin vermählete, da es denn das Ansehen gewinnen wolte, als ob die musicalische Inclination bey besagtem Fürsten in etwas laulicht werden wolte, zumahln da die neüe Fürstin schiene eine amusa zu seyn: so fügte es Gott, daß zu hiesigem Directore Musices u. Cantore an der Thomas Schule vociret wurde.'

De 'Berenburgischen Princeßin' die als 'amusa' wordt afgeschilderd is Henriette von Anhalt-Bernburg (1702–1723), met wie Leopold in december 1721 in het huwelijk trad.

Waren de omstandigheden voor Bach rond die periode ontnuchterend? Het lijkt er sterk op, want al in november 1720, slechts enige maanden na het onverwachte overlijden van zijn eerste vrouw, Maria Barbara, was Bach al druk in de weer voor de baan van organist aan de Jakobi-kerk in Hamburg, om in maart 1721 zijn zes Concerten aan de markgraaf Christian Ludwig von Brandenburg op te dragen; ongetwijfeld in de stille hoop op een aanstelling (die er niet van kwam). Dat zijn, zoals Peter Wollny (Bach-Archiv, Leipzig) in zijn uitgebreide toelichting in het cd-boekje opmerkt, aanwijzingen voor tenminste een latente ontevredenheid ten aanzien van zijn dienstverband in Köthen. Dat het zich in die tijd niet verder heeft doorgezet hangt ongetwijfeld samen met zijn zich toen ontkiemende gevoelens voor de 'fürstliche Hofsängerin' Anna Magdalena Wilcke, met wie hij in december 1721 zou trouwen.

De gelukkige momenten in Köthen moeten niet alleen hebben gegolden voor zijn verbintenis met Anna Magdalena, maar ook voor de hoge kwaliteiten van de door hem gevormde hofkapel, voor Bach het ideale medium om met een grote verscheidenheid aan klankkleuren te experimenteren. Kwaliteiten die samenvielen met Bachs grote virtuositeit als klavecinist en organist, maar ook met zijn volkomen meesterschap als componist. Ze stelden hem in staat om aan traditionele vormen nieuwe dimensies te ontlenen. Wollny stelt daarbij terecht dat rond 1720 er niet of nauwelijks musici waren die het tegen Bach konden opnemen, hetgeen ook valt af te lezen aan zijn geleidelijk aan stijgende reputatie in niet alleen Köthen maar ook ver daarbuiten.

Bachs verdiensten als klavecinist en organist komen niet beter tot uitdrukking dan in wat de uit Leipzig afkomstige theologiestudent Johann Friedrich Köhler in 1775 in zijn bijdrage aan de Leipziger schoolhistorie zo treffend uitdrukte: 'Er war fürwahr Schöpfer einer ganz neuen Behandlungsart des Clavires, und setzte die kunstvollsten Stücke für dieses Instrument in zahlloser Menge.'

De Franse klavecinist en organist Benjamin Alard (38) heeft in zijn fascinerende reis door Bachs instrumentale oeuvre met dit nieuwe album voor de periode 1717-1723 gekozen, met centraal daarin de instrumentale composities die in Köthen ontstonden.

Alard bespeelt een klavecimbel met drie manualen van Hieronymus Albrecht Hass (Hamburg, 1740) en wordt in dit kostelijke programma voorts bijgestaan door de fluitist Sien Huybrechts (traverso), de violisten Anna Pekkala en Paul Monteiro, de altiste Samantha Montgomery en op basviool Ronan Kernoa. In de cantate 'Amore traditore' BWV 203 hoort u voorts de bariton Marc Mauillon.

Dit is het negende en tevens laatste deel dat Bachs klavierwerken omvat die niet als cycli zijn gedacht, onverschillig of wel of niet tijdens zijn leven zijn gepubliceerd. Vanaf 1723 verandert dat beeld, is voornamelijk sprake van homogeen samengestelde verzamelingen, met als eerste voorbeeld daarvan de 'Clavier-Übung', die Bach voor eigen rekening publiceerde.

Dit negende deel begint met de beroemde Chromatische Fantasie en Fuga in d-klein, BWV 903. Het is aannemelijk dat dit diptiek, dat stilistische overeenkomsten vertoont met de Fantasie BWV 542 (in deel 8 vastgelegd op het pedaal-klavecimbel), zeer waarschijnlijk is gecomponeerd in de nasleep van de pijnlijke en onverwachte dood van Bachs eerste vrouw, Maria Barbara. Het getormenteerde karakter ervan lijkt meer geëigend voor het clavichord, maar toch koos Alard uiteindelijk voor het uitzonderlijke klavecimbel van Hass, waaromheen het gehele deel is gestructureerd.

Dit instrument, een unicum, biedt een grote verscheidenheid aan klankkleuren dankzij de vele verschillende registers, met name de 16-voet stop en de zogenaamde 'nasal' (luit-stop). Het idee om de Chromatische Fantasie en Fuga zowel als prelude voor dit nieuwe deel te presenteren als ook als overgang naar wat Bachs muzikale universum in Köthen zou worden in de jaren na de dood van Maria Barbara, leek Alard meer dan passend.

De drie 'Engelse' Suites die ontbreken in de cyclus van zes (BWV 806-811 - de overige drie bevinden zich in deel 3), zijn hier in dialoog met de cantate 'Amore traditore' BWV 203 (Bach's enige voorbeeld van dit genre in het Italiaans) en het Vijfde Brandenburgs Concert BWV 1050, waardoor voor het eerst de gelegenheid is geschapen om Hass' klavecimbel in een dubbele rol te horen, solistisch én in kamermuziek. Aldus Alard in zijn inleiding.

U wacht - evenals in voorgaande acht delen van de Complete Works for Keyboard - sublieme, in de historiserende uitvoeringspraktijk gewortelde uitvoeringen in bovendien een bijzonder fraai opnamekader.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links