CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2023 |
Van Bachs sonates voor viola da gamba en (obbligato) klavecimbel is slechts één manuscript overgeleverd: in Bachs handschrift: dat van BWV 1027. Van BWV 1028 en 1029 hebben we geen enkel betrouwbaar beeld van de ontstaansdata, al staat wel zonneklaar vast dat beide werken van Bach zijn: de hand van de meester verraadt zich ook hier. Wat BWV 1027 ook duidelijk maakt is dat Bach er geen been in zag om eenmaal voltooide composities vervolgens alsnog geschikt te maken voor een andere instrumentale samenstelling. Zo bestaat van BWV 1027 ook een latere versie voor twee fluiten en continuo (BWV 1039). Dat het voor Bach geen heksentoer zal zijn geweest laat zich in dit geval gemakkelijk verklaren door het simpele feit dat dit typisch sonates zijn waarin het contrapunt sterk domineert over de idiomatisch-stilistische kenmerken. Waarom we uiteindelijk wel over het notenmateriaal van BWV 1028 en 1029 beschikken is eveneens eenvoudig verklaard: in Bachs tijd maar ook daarna gingen afschriften van hand tot hand (wat overigens ook iets zegt over de populariteit die deze muziek toen had) en allicht bleef daarvan minstens wel iets bewaard. Daaruit blijkt ook dat er sprake is geweest van meerdere verschillende versies, dit al naar gelang de gelegenheid of het doel waarvoor ze waren bestemd. Zo blijkt uit bronnenmateriaal dat bijvoorbeeld BWV 1028 niet alleen aan de viola da gamba maar later ook aan de viool was toegewezen. Tevens valt daarbij op dat de vier deeltjes in stilistisch opzicht zo sterk van elkaar verschillen dat dit wijst op een vrij lang ontwikkelingsproces. Er zal, denk ik, weinig verschil van mening bestaan over de – zelfs voor Bach - uitzonderlijke kwaliteit van BWV 1029 dat met recht de titel ‘Meisterstück' verdient. In een kenmerkende, hoogst spirituele, concertante stijl worden de karakteristieke eigenschappen van het Italiaanse soloconcert naadloos vermengd met de uiterst strenge triosonatestijl. En alsof dat al niet genoeg is heeft Bach ook het contrapunt tot een waar stilistisch hoogtepunt verheven (toch altijd al een kolfje naar zijn hand). Het in de historiserende uitvoeringspraktijk volgroeide duo Thomas Goetschel en Yvonne Ritter - ze werken al jaren met elkaar samen - zorgt voor levendige en inspirerende uitvoeringen. Het muzikanteske plezier straalt ervan af. Bach op zijn best dus, wat helaas niet altijd van historiserende vertolkingen gezegd kan worden. Goetschel bespeelt een zevensnarige basgamba van rond 1720 die wordt toegeschreven aan de Leipziger bouwer Johann Christian Hoffmann (Bach zal hem zeker hebben gekend). Het instrument werd in 1980 door W.E. Hill & Sons in Londen gerestaureerd. Het tweemanualige klavecimbel is niet origineel: het is in 2018 door Denzil Wraight gebouwd naar een voorbeeld van een dergelijk instrument van de hand van Johnn Heinrich Gräbner jr (1705-1777) uit Dresden. Er zijn nog slechts twee van diens klavecimbels overgeleverd, waarvan er een te vinden is in het muziekinstrumentenmuseum in Leipzig. Het is dit exemplaar dat voor Denzil Wraight als voorbeeld heeft gediend. In de fijnmazige maar ook krachtige zilveren klank wordt volgens kenners de typische klankkarakteristiek van het achttiende-eeuwse cembalo op overtuigende wijze weerspiegeld. De gehanteerde stemming is a' = 415 Hz / Kirnberger 3. De opnamekwaliteit is uitstekend, de speelduur van bijna 45 minuten aan de karige kant. index |
|