CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2022 |
Ik vind het altijd intrigerend of een klein ensemble wel of niet door de opnametechnici tot grotere proporties is opgeblazen. Áls het zo is, dan is dat weliswaar goedkoper, maar tevens het enige 'voordeel'. Technisch kan het wel degelijk (ik stond erbij en keek ernaar). Op het concertpodium bepalen echter akoestiek én aanwezig publiek hoe het klankbeeldf uitpakt. In een 'droge' zaal betekent het voor het gehele ensemble sowieso vechten tegen de bierkaai, terwijl een ruime akoestiek eveneens veel afbreuk doet aan de klank. Ook het te kiezen tempo hangt met de (gegeven) akoestiek samen. Vandaar ook dat dit een van de voornaamste redenen is om in een (relatief) onbekende zaal - bijvoorbeeld tijdens een tournee - de orkestklank eerst goed uit te proberen, al is het te spelen repertoire nog zo vertrouwd. Het in het Schotse Edinburgh gezetelde en in de historiserende uitvoeringspraktijk volgroeide Dunedin Consort onder leiding van de klavecinist John Butt kent een nogal bescheiden bezetting (het musiceert doorgaans niet met een dubbele blazersbezetting per partij), waar uit de aard der zaak niets mis mee is. Bovendien is de omvang van een ensemble zeker in de instrumentale barokmuziek binnen grenzen nooit een doorslaggevend argument. In Bachs vier orkestsuites (de correcte benaming is ouvertures) lopen twee stijlen als het ware dwars door elkaar heen: de Franse en de Italiaanse. Het zijn aldus werken die vervuld zijn van instrumentaal raffinement, gratie, lyrische warmte, contrasterende stemmingen en niet in de laatste plaats een hoge graad van virtuositeit. Eenvoudig samengevat is dit barokmuziek van de bovenste plank, muziek ook die er werkelijk toe doet en zeker niet past in de dertien-in-een-dozijn stijl van veel van Bachs tijdgenoten. In deze rijk toegeruste instrumentale 'conversaties' bewijst het Dunedin Consort opnieuw dat het een topensemble is dat zowel in de (vele!) soli als tutti voor een schitterend klanktapijt zorgt en daarmee volkomen recht doet aan Bachs inventieve instrumentatiekunst. Het enige maar mijns inziens niet onbelangrijk bezwaar dat in deze vertolkingen schuilt - het is maar hoe zwaar of hoe licht dat gewogen wordt- is het nogal stijve en timide karakter dat het dansante, menigmaal zelfs frivole karakter van menig deel nogal eens in de weg zit (de statige delen slagen naar verwachting het beste). Of anders gezegd: het kan sprankelender, fonkelender, snediger, brisanter ook. Het zo essentiële joie de vivre is ondervoed, zal ik maar zeggen. De uitstekende opname kan dit uiteraard niet verhelpen. In de kartonnen verpakking zaten beide cd's behoorlijk klem. Dat moet echt beter, Linn! index |
|