CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2022 |
Bach schiep dusdanig plastische melodieën dat hij er alle kanten mee uit kon. Dat klinkt misschien ietwat platvloers, maar zo is het wel. De melodie in relatie tot de architectuur van de stemvoering, dat is een van de aspecten waardoor zijn muziek zo'n enorme aantrekkingskracht uitoefent. Het verklaart bovendien zijn enorme kracht als parodist en het gemak waarmee hij de overstap kon maken van de ene naar de andere vorm. Het is muziek die voortdurend vloeit en zich vernieuwt, een wonderwereld op zich. Het is deze plastiek die niet alleen Bach, maar ook zij die na hem kwamen inspireerden tot de meest uiteenlopende transcripties en bewerkingen, een fenomeen dat zich tot de huidige dag heeft voortgezet. BWV 1014-1019 zijn composities voor viool en klavecimbel. Zo staan ze ook te boek in de Neue Bach-Ausgabe, in de serie Kammermusik van Bärenreiter. Wie er triosonates in ziet heeft uiteraard het gelijk aan zijn kant, met op het klavecimbel de bovenstem in de rechter- en de basstem in de linkerhand (zoals we dat ook kennen van Bachs triosonates voor orgel). Een andere bekende vorm van de triosonate is die van twee melodiestemmen en (ad libitum uit meerdere instrumenten bestaand) basso continuo. Het was in de Barok aan de vertolkers om uit te maken welke bezetting de voorkeur verdiende, of wat op een gegeven moment voorhanden was. Een populaire vorm die door een schare van componisten werd toegepast, waaronder Händel, Telemann, Bach, Vivaldi, Albinoni, Fasch en Corelli (de feitelijke grondlegger van het genre). Later heeft ook Haydn er veel werk van gemaakt. In deze nieuwe opname van de zes sonates BWV 1014-1019 zijn evenwel maar liefst vijf instrumenten in het spel: de viersnarige cello piccolo, cello, viola da gamba, klavecimbel en orgel(positief). Mario Brunello licht dit in het boekje als volgt toe:
Daarmee is in heldere taal de marsroute geschetst die de drie musici hebben bewandeld. De 'puristen' onder ons zullen mogelijk de wenkbrauwen fronsen (en niet in de laatste plaats door de pittige accentuering van menige dissonant!), maar anderen zijn wellicht blij met deze vernieuwende, in ieder geval opgefriste kijk op deze zes werken die driehonderd jaar geleden werden geconcipieerd. Terwijl de eerlijkheid gebiedt dat in Bachs tijd dit op zich niet zo bijzonder was: er werd muziek uitgevoerd in allerlei instrumentale combinaties. Bach zelf heeft bovendien - en waarschijnlijk om die reden - de instrumentale bezetting soms zelfs in het midden gelaten (wat tot op de huidige dag weer tot veel vraagtekens, gepuzzel en discussies heeft geleid). Wat Bach met deze zes sonates heeft geschapen zijn meesterwerken in termen van inventie en compositietechniek: de synthese van melodische schoonheid, harmonische souplesse en lineair contrapunt mag zonder reserves wonderbaarlijk worden genoemd. Vanuit die optiek is er dus geen enkele noodzaak om een sterk afwijkende 'marsroute' te kiezen, maar als ik alle mogelijke bezwaren terzijde schuif, dan is de conclusie strikt helder: er wordt door het drietal superieur gemusiceerd, technisch maar ook uitermate spiritueel. Hier niet de co contouren van nogal stoffig studeerkamerwerk maar juist inspirerende levendigheid en - in de langzame delen - volop lyriek. De fraaie opname laat het u tot in detail meebeleven. Ook het cd-boekje mag er zijn, met bijzonder fraaie, tevens verhelderende afbeeldingen en daarnaast uitvoerige toelichtingen van Peter Wollny, Filippo Fasser en Edoardo Sbaffi, en door.de drie musici Mario Brunello, Roberto Loreggian en Francesco Galligioni. index |
|