Johann Sebastian Bach
Cantates door Ton Koopman
deel 12:
11 cantates van de Leipziger tweede
jaargang (1724-1725)
|
|
"Liebster Gott, wenn werd ich sterben?" BWV 8 (*) |
|
"Jesu, der du meine Seele" BWV 78 |
|
"Gelobet seist du, Jesu Christ" BWV 91 |
|
"Was Gott tut, das ist wohlgetan" II BWV 99 |
|
"Was willst du dich betrüben" BWV 107 |
|
"Was mein Gott will, das g'scheh allzeit" BWV 111 |
|
"Ach, lieben Christen, seid getrost" BWV 114 |
|
"Du Friedefürst, Herr Jesu Christ" BWV 116 |
|
"Christum wir sollen loben schon" BWV 121 |
|
"Meinen Jesum laß ich nicht" BWV 124 |
|
"Ach Herr, mich armen Sünder" BWV 135 |
|
(*) + appendix |
|
Lisa Larsson en Sibylla Rubens (sopraan); Annette Markert (alt);
Christoph Prégardien (tenor); Klaus Mertens (bas); The Amsterdam
Baroque Orchestra & Choir o.l.v. Ton Koopman (orgel & klavecimbel).
Antoine Marchand/Challenge Classics CC72212 (3) • 63' + 57'
+ 74' •
www.challenge.nl
Het twaalfde deel uit deze serie werd onlangs opnieuw uitgebracht.
Daarmee zijn de al eerder bij Erato verschenen delen 1 t/m 12 nu onder
Ton Koopmans eigen label Antoine Marchand Records (een sublabel van
Challenge Classics) ondergebracht en op de markt verschenen. Ik heb
de cantates uit o.a. de tweede jaargang in eerdere recensies al uitvoerig
besproken en volsta daarom met een kort overzicht.
In de cantates van de tweede jaargang ruimde Bach meer plaats in
voor de literaire aspecten en de consequente muzikale invulling daarvan.
In tegenstelling tot de turbulente eerste jaargang, die vooral in
het teken stond van een beperkte voorbereidingstijd, had hij nu meer
gelegenheid om zich op de komende tweede jaargang te concentreren
en was het moment aangebroken dat hij vanaf de eerste zondag na Pinksteren
voor het eerst aan een werkelijk complete jaarcyclus kon gaan werken.
De koralen in de cantates werden ingericht naar het tijdstip
van het kerkelijk jaar, waarbij de eerste en laatste verzen waren gebaseerd op de eerst en laatste strofen van de lutherse kerkliederen.
Zij vormden aldus de openings- en slotdelen van de cantate (vandaar
de benaming koraalcantate). De overige onderdelen in de vorm van recitatieven
en aria's waren niet aan specifieke richtlijnen gebonden en werden
aldus in een vrije stijl gecomponeerd, naar de voorhanden zijnde poëzie.
Het slotdeel van de koraalcantate was weliswaar niet veel meer
dan een eenvoudige vierstemmige harmonisatie, maar ook dan had de
componist voor zijn toehoorders menige verrassing in petto, waarbij
gekruide dissonanten niet werden geschuwd. Ook als het om een tamelijk conventioneel parcours gaat, blijft Bachs componeertrant
origineel en menigmaal zelfs gedurfd. Daarnaast breidde Bach de
al zo beproefde cantus-firmus techniek verder uit en nam
de rijkdom ervan nog beduidend toe. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de aan de tenor voorbehouden koraalmelodie
'Tröste mir, Jesu, meine Gemüte' in BWV 135. Het is karakteristiek voor Bachs componeren
dat hij uit relatief eenvoudig materiaal een schitterend muzikaal
boeket met grote diepgang wist te smeden.
Vanzelfsprekend hadden ook de op vrije poëzie gestoelde cantateteksten
een theologische achtergrond, waarbij Bach sterk hechtte aan een consistente
benadering die uitging van de symbiose tussen koraaltekst en vrije
tekst. De cantates waren immers bestemd voor kerkelijk gebruik en
er kon geen sprake van zijn dat reguliere en seculiere elementen op een ongelukkige manier met
elkaar werden verbonden. Voor dit doel werkte Bach in Leipzig samen
met Andreas Stübel, de theologisch goed onderlegde, inmiddels
gepensioneerde conrector van de Thomasschool, die tevens bekend stond
als cantatedichter. Hoe hecht die samenwerking is geweest moge blijken
uit de abrupte beëindiging van de cyclus van koraalcantates na
het onverwachte overlijden van Stübel in januari 1725.
Stübels dood dwong Bach om voor de rest van het kerkelijk jaar
naar een passende oplossing te zoeken. Voor de eerste paasdag van
1725 nam hij zijn toevlucht tot een voor die gelegenheid geschikte,
oude cantate ('Christ lag in Todes Banden' BWV 4) en vond hij vervolgens
voor de tot Pinksteren geplande cantates tenminste enige aansluiting
bij gedichten van Christiane Marianne von Ziegler, dochter van de
vroegere burgemeester, Franz Conrad Romanus. Echt enthousiast zal
hij over haar werk niet zijn geweest, want hij wijzigde haar teksten
ingrijpend en zou er later zelfs in het geheel geen gebruik meer van
maken.
Ondanks deze gevoelige tegenslag behoort de periode tussen juni 1724
en april 1725 tot Bachs meest productieve 'cantatejaar', met gemiddeld
niet minder dan wekelijks een cantate. Dat zijn cantateproductie feitelijk hoger uitkwam kwam voort uit de extra cantates die Bach
componeerde voor de vele kerkelijke feestdagen in dat jaar.
De musicoloog en Bach-kenner Christoph Wolff achtte het desalniettemin
onwaarschijnlijk dat Bach de cantatecyclus van de tweede jaargang
geheel heeft voltooid. De Thomascantor vulde de cyclus in de zomer van 1725
eerst aan met BWV 137 en vervolgens in het daaropvolgende jaar met
BWV 129, beide van het zogenaamde per omnes versus type (bestaande
uit uitsluitend ongewijzigde koraalverzen), later nog gevolgd door
- in die volgorde - BWV 112, 177 en 14. De niet-koraal gebonden cantates
die Bach als een noodoplossing had uitgevoerd in het lopende kerkelijk
jaar en die feitelijk bij de koraalcantates uit de toon vielen nam
de componist op in de derde jaargang (1725-1726).
Uitvoering
De cantates van deel 12 werden zonder uitzondering reeds in maart
2000 in de Waalse Kerk te Amsterdam opgenomen, in een niet te droge,
maar ook niet te ruime akoestiek, waardoor stemmen en instrumentarium
een prachtig reliëf hebben. Dit is een van mooiste opnamen van
de Bach-cantates überhaupt.
Hoe staat het met de uitvoering? De beoordeling geldt primair de
door Ton Koopman gehanteerde uitgangspunten voor het historiserend
of zo u wilt authentiek musiceren, met terecht de klemtoon
op de juiste toepassing van de retorica als zeer wezenlijk stijlelement
voor de muziek uit de barokperiode. Hoe mooi er ook wordt gespeeld
en gezongen, als het niet klopt is veel vergald.
Niemand zal kunnen ontkennen dat Koopman veel werk heeft gemaakt van
de uitvoeringspraktijk in Bachs tijd en dat hij de vruchten daarvan
in zijn cantateserie heeft neergelegd. Maar er is veel meer, zoals alert en levendig musiceren, met veel veerkracht, contrastwerking en prachtige instrumentale soli. De koorpartijen zijn eveneens zonder
uitzondering homogeen bezet, met een mooie samenklank en zuivere intonatie.
Bach had het zich toch niet beter kunnen wensen. Het zindert en gonst dat het een
lieve lust is. Dankzij Koopmans spirituele directie worden de religieuze teksten met veel instrumentale panache omringd.
Bevlogen musiceren dus, met de dirigent zwierig en herscheppend aan orgel en klavecimbel.
Het solistenteam is vaak het zwakke
punt. Voor alle duidelijkheid: dat geldt ook voor Suzuki (BIS) en
Gardiner (Archiv en Soli Deo Gloria), al moet worden gezegd dat Gardiners
solistenteam aan kracht heeft gewonnen en zijn dirigeerstijl gelijkmatiger
is geworden. Suzuki heeft vooral in de beginperiode te kampen gehad
met een ronduit zwak solistenteam.
De bas Klaus Mertens is onder Koopman een echte rots in de branding, waarop men
zich qua tekstbehandeling en vocalistiek zonder meer kan verlaten. Dan is er de tenor Christoph Prégardien die in zijn recitatieven
en aria's eigenlijk niet te overtreffen valt, al stoort incidenteel
zijn neiging tot overmatig vibreren (BWV 135).
Ik hoorde de sopraan Lisa Larsson vorig jaar in de Thomaskerk in Leipzig in
de Hohe Messe onder Herbert Blomstedt en was diep onder de indruk
van haar vocale en interpretatieve kwaliteiten, maar dat niveau haalt
ze in de cantates niet helemaal: in hoge ligging wankelt hier soms de basis,
is er een dunne klank met scherpe contouren. De alt Annette Markert zingt
met geprononceerde borsttonen en dat leidt onvermijdelijk tot overaccentuering,
hoewel zij zeker een vocaliste van formaat is die ook begrijpt wat ze
zingt en daaraan overtuigend expressief gestalte geeft.
Literatuurverwijzing
Er is overstelpend veel literatuur over Bachs cantates verschenen,
maar de onderstaande vijf boeken gaven mij zowel veel leesplezier
als nader inzicht in deze toch wel tamelijk weerbarstige materie.
Alfred Dürr: Johann Sebastian Bach - Die Kantaten
(Bärenreiter, 2000) |
Hans Conrad Fischer: Johann Sebastian Bach (Boekencentrum,
2000) |
Nikolaus Harnoncourt: Der musikalische Dialog (Residenz
Verlag, 1984) |
Nikolaus Harnoncourt: Musik als Klangrede (Residenz Verlag,
1982) |
Christoph Wolff, Ton Koopman e.a.: De wereld van de Bach-cantates
(3 delen) (Uniepers, 2003) |
Christoph Wolff: Johann Sebastian Bach (Bijleveld, 2000) |