Boeken

over opera en operette

 

© Paul Korenhof, juli 2016

 

 

Richard Wagner: Geschriften over theater

Vertaald, ingeleid en geannoteerd door Philip Westbroek
Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2016, 454 blz.
ISBN 978-90-8684-132-5

www.uitgeverij-ijzer.nl/component/tags/tag/142-wagner

 

 

 

 

 


Toen ik in mijn jeugd gefascineerd raakte door Wagner, strekte dat zich al snel uit tot 's mans karakter en zijn werkkracht, die zich niet alleen uitte in omvangrijke muziekdrama's waarvoor hij ook nog de libretti schreef. Daarbij kwamen ook zijn andere activiteiten, en dan doel ik niet alleen op zijn reizen, zijn voorlezingen en zijn amoureuze escapades, maar opalles wat hij las en bestudeerde. Meer nog dan wat wij van hemzelf weten, getuigen daarvan de geschriften van anderen, in het bijzonder die van Cosima Wagner. Men behoeft maar een klein deel van haar dagboekaantekeningen te lezen om te weten dat zijn leesdrift en receptievermogen grenzeloos moeten zijn geweest.

Was het daarbij gebleven, dan was dat al indrukwekkend, zelfs op het onwaarschijnlijke af, maar daarnaast heeft Wagner ook nog een aantal geschriften nagelaten die alleen al door hun omvang menige full time auteur jaloers kunnen maken. Op dat punt was hij bovendien verre van eenzijdig, zoals al blijkt uit de titels die behalve naar muziek en theater verwijzen naar andere takken van kunst, politiek, religie en filosofie. Als we zijn kinderjaren en puberteit niet meerekenen, moet we constateren dat hij in iets meer dan een halve eeuw een daadkracht heeft ontplooid die absoluut uniek genoemd kan worden.

Het spreekt voor zich dat mijn belangstelling zich ook uitstrekte naar de theoretische geschriften. Dat duurde alleen niet lang. Het probleem was niet zozeer het lezen zelf als de toon en de stijl van zijn geschriften. Die vond ik niet om door te komen, hoe interessant zij bij vlagen inhoudelijk ook waren. Inderdaad: 'bij vlagen', want al snel was ik erachter dat Wagner als schrijver nog vele malen breedsprakiger was dan als componist, maar dat dit bepaald niet gecompenseerd werd door een literaire taal die even boeiend was als zijn muzikale taal.

Kort en goed: van zijn muziekdrama's kon ik niet genoeg krijgen, maar veel van zijn geschriften vond ik onleesbaar en al snel stelde ik mij daarom tevreden met commentatoren en samenvattingen. Het lezen van de teksten zelf beperkte ik tot spraakmakende geschriften als Das Kunstwerk der Zukunft, Das Judenthum in der Musik en Oper und Drama, en tot de teksten waarin Wagner zelf de duiding van zijn muziekdramatische werk ter hand nam.

Door toeval kwam ik een paar maanden geleden in het bezit van Geschriften over muziek, het vijfde deel uit een serie stevige paperbacks waarin de theoretische geschriften van Wagner voor het eerst in een complete en geannoteerde Nederlandse vertaling toegankelijk worden gemaakt. Voor dit gigantische werk tekende de classicus, slavist en Wagner-kenner Philip Westbroek, terwijl de publicatie door de Utrechtse uitgeverij IJzer mede mogelijk werd gemaakt door het Wagnergenootschap Nederland, want hoeveel fervente wagnerianen er ook mogen zijn, het zijn er lang niet genoeg om een uitgave van deze omvang lonend te maken.

Dat het hier om een vooral cultuurhistorisch waardevolle uitgave gaat, is bij voorbaat duidelijk, maar de verrassing kwam toen bleek dat de vertaler door het opsplitsen van zinnen en het opzettelijk vermijden van archaïsch woord- en taalgebruik Wagner's teksten ook 'leesbaar' had gemaakt. Niet dat alle teksten voor een modern publiek meteen ook de moeite waard zijn, maar diverse teksten in Geschriften over muziek bevatten ook voor de moderne muziekliefhebber wel degelijk interessante invalshoeken en overwegingen. Dat zij nu ook aanmerkelijk beter toegankelijk zijn geworden, is een grote verdienste, al blijft de grote waarde van deze geschriften toch vooral voorbehouden voor diegenen die geïnteresseerd zijn in Wagner's eigen denkwereld.

Een door de uitgever beschikbaar gesteld exemplaar van deel zes in de serie, het vorige jaar verschenen Geschriften over theater, bevestigde die indruk naar beide kanten. Ook hier is de leesbaarheid aanmerkelijk toegenomen en in dat opzicht is er geen reden om het boek met passende aandacht uit te lezen. Theater en muziek zijn alleen wel verschillende werelden, en dat legt de drempel hier toch iets hoger. Muziek blijft muziek en of Wagner het nu heeft over Beethoven, Bellini of zijn eigen composities, het onderwerp waarover hij schrijft blijft onder alle omstandigheden herkenbaar. Schrijft hij over theater, dan is dat het theater van zijn eigen tijd en dat ligt behoorlijk ver van ons af, zeker als het gaat om de pure theaterpraktijk, dus de manier waarop voorstellingen worden gegeven. Soms bieden zijn filippica's tegen toneelspelers zeker amusante lectuur, maar niet zelden verleidt zijn betrokkenheid bij het onderwerp hem tot eindeloze woordenstromen die voor ons absoluut niet meer interessant zijn, al was het maar omdat wij gewoon niet uit de praktijk weten waartegen hij soms zo ongemeen fel tekeer gaat.

De verschillen in relevantie tussen 'muziek' en 'theater' zullen in zekere zin hun parallellen vinden op andere gebieden. Hoe leesbaar de teksten in de vertaling van Westbroek ook geworden zullen zijn, de echte leesbaarheid zal toch vooral afhangen van de mate waarin de lezer zich bij het onderwerp betrokken voelt, en dat laatste zal van onderwerp tot onderwerp verschillen. Dat de vertaling van Wagner's complete prozateksten cultuurhistorisch een belangwekkende daad is staat zonder meer vast. Niet dat ik meteen een grote lezerskring zie opdoemen, maar het is wel prettig dat iemand die zich in bepaalde aspecten van Wagner's denken wil verdiepen, niet meer is aangewezen op zijn wel erg breedsprakige en voor ons toch al redelijk onleesbare 19de-eeuwse Duits.

Een wetenschappelijk schoonheidsfoutje is echter dat Westbroek Wagner's teksten uitgebreid geannoteerd heeft, maar dat hij in zijn eigen inleidingen verwijst naar auteurs als Dellin en Magee zonder dat de behorende bibliografische gegevens te vinden zijn. En dat brengt ons bij een ander minpuntje. Westbroek lijkt een kundig en deskundig vertaler met inzicht in de materie, maar stilistisch is op zijn schrijven het een en ander aan te merken en het Nederlands hanteert hij beslist niet altijd correct.*) Dat zou geen groot probleem zijn geweest, ware het niet dat de uitgeverij IJzer kennelijk heeft moeten bezuinigen op de correctie. In Geschriften over theater staan namelijk beduidend meer taalkundige onjuistheden dan in Geschriften over muziek, soms zelfs van dien aard dat zij leiden tot inhoudelijke onjuistheden of tot vraagtekens bij de lezer.

In veel gevallen betreft het hierbij bijvoeglijke bijzinnen die beginnen met een incorrect betrekkelijk voornaamwoord en/of te ver van het antecedent verwijderd zijn, en onjuist gebruikte of ontbrekende komma's die bij beperkende en uitbreidende bijzinnen echt een betekenisverschil kunnen opleveren. Ook zag ik foutieve samentrekkingen en andere stijlfouten, en zo vinden we in Westbroek's eigen inleiding alleen al op pagina 36-37 drie zaken die een goede corrector nooit had laten passeren: een onjuist betrekkelijk voornaamwoord, een afgrijselijke onvolledige zin en een zin die de mist in dreigt te gaan doordat een bijvoeglijke bepaling van het antecedent is losgekoppeld. Maar laten we eerlijk zijn: op een totaal van 450 pagina's is dit nog heilig in vergelijking met het tenenkrommende taaltje dat sommige andere uitgevers ons bladzijde na bladzijde als 'Nederlandse vertalingen' durven voor te schotelen.

_________________________
*) Helaas één duidelijke vertaalfout: op pagina 150 gebruikt Westbroek het woord 'koorrepetitor'. Nog afgezien van het feit dat wij die functie in het Nederlands meestal aanduiden als 'koordirigent', schreef Wagner hier 'Korrepetitor', een term die niets anders betekent dan 'repetitor' of 'solorepetitor'. Met een 'koor' heeft het woord niets te maken.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links