Boeken

 over componisten

 

© Emanuel Overbeeke, juni 2014

 

 

Jurjen Vis: Wanhoop niet! - Biografie van componist en diplomaat Robert de Roos

Uitgeverij Van Gruting, 376 blz, in linnen band met stofomslag, geïllustreerd,
€ 38,00, ISBN: 978-90-75-87966-7

Bijgevoegd 2 cd's (• 65' + 66' •) met:
Composizione per orchestra (1962)
Concertino voor viool en orkest (1939)
Concerto per due violini ed orchestra (1956-58)
Due moti lenti (1970)
Musica per violini, violoncelli e contrabassi (1971)
Quattro Pezzi (1970-71)
Sonata per pianoforte nr. 2 (1942)
Strijkkwartet nr. 2 (1942)
Strijkkwartet nr. 6 (1969-70)
Suggestioni per orchestra (1961)
Trio per due violini e violoncello (1965)


Jurjen Vis (1958) is musicoloog en historicus. Hij schreef eerder over onder meer de Hollandse religie- en zorggeschiedenis van de middeleeuwen tot de moderne tijd en biografieën over de componisten Leo Smit, Julius Röntgen (Vis' proefschrift), Jacques Beers en Aafke Komte-Kuipers. Dat hij ook in publicaties over muzikale onderwerpen zich meer gedraagt als historicus dan als musicoloog, bevestigt hij in zijn nieuwste boek over de componist Robert de Roos (1907-1976). Vis erkent dat ook in zijn inleiding. 'Dit boek is een componistenbiografie, een boek over het leven van componist Robert de Roos, een derhalve over zijn leven en niet over zijn werk. In deze biografie worden geen composities ontleed en zal men vergeefs zoeken naar muziekanalyses. Wel degelijk echter komen de Roos' composities aan bod, bijna allemaal zelfs, maar vooral als bronnen voor zijn leven en dus ter ondersteuning van het levensverhaal. Hier en daar worden karakteristieken van werken gegeven, en worden De Roos' stijl van componeren en zijn techniek in woorden gevangen.' (p. 10)

Deze instelling van de biograaf vind ik gedeeltelijk aanvechtbaar. Enerzijds kan het leven van een componist (in wezen van ieder mens) op zichzelf de moeite waard zijn en is het interessant om na te gaan welke invloed zijn of haar omgeving op hem of haar had. Anderzijds staat de kunst betrekkelijk los van het leven, ook al leeft tegenwoordig de merkwaardige gewoonte om uitgerekend bij sterke, eigenzinnige persoonlijkheden die zich niet laten imponeren door mores en machtsverhoudingen in hun werk te zoeken naar tijdgebonden factoren. Deze overwegingen dringen zich temeer op, doordat de componist Robert de Roos zichzelf bovenal zag als een individualist, tijdens zijn leven een bescheiden reputatie had (hij gold niet als de allergrootste componist, maar telde wel mee, zoals bijna iedereen) en daarna in de vergetelheid raakte. De inzet voor zijn werk was voor 1976 vooral te danken aan enkele musici onder wie de dirigent Willem van Otterloo en daarna eerst aan zijn weduwe en zijn zoon, vervolgens Q Disc dat in 2002 allerlei oude opnamen opnieuw uitbracht op een dubbel-cd (die nu gelukkig is toegevoegd aan deze biografie) en onlangs buiten deze biografie ook het Utrecht String Quartet dat een paar jaar geleden de kwartetten twee, drie, vijf en zeven van De Roos vastlegde.
Daarmee bevestigen zowel de USQ als Jurjen Vis niet alleen hun inzet voor een bepaald repertoire, maar ook voor een bepaalde omgang met kunst. Kunst in die benadering moet zijn ingebed in een cultuur en appelleren aan de aldaar levende emoties en het gevoel voor dramatiek. Vertrouwdheid en dierbaar conformisme staan in hoger aanzien dat het compromisloos doorgevoerde experiment dat overtuigt door zijn ongenaakbare kwaliteit en doortastendheid. Robert de Roos hoorde in wezen tot de eerste groep, maar wilde ook ruiken aan de tweede. Hij volgde de muziek van Stravinsky en Webern (Jurjen Vis stelt in het boekje van Q Disc terecht, dat Vis zich ontvankelijk toonde voor de laatste, dodecafonische werken van Stravinsky), maar was ondanks zijn woorden over de taak van de componist lange tijd vooral een niet onaardig kind van zijn tijd dat juist door die ouderbinding een zekere naam verwierf.

 
 
Robert de Roos (1907-1976)

Opgegroeid in een rijk, seculier milieu in de omgeving van Den Haag beleefde Robert de Roos zijn muzikale ontdekking van zichzelf begin jaren twintig aan de hand van de destijds nieuwste Franse muziek die toen in Nederland furore begon te maken. Hij had contact met de componist Alexander Voormolen (1895-1980) en raakte gecharmeerd van Dada en Satie (niet zijn vroege, quasi-mystieke pianostukken, maar de late, meer theatrale opera buffa-achtige grapjasserij). De Roos kwam in contact met Sauguet en Milhaud en ontwikkelde een voorkeur voor Franse muziek die zowel loskomt van klassieke wortels als van een romantische expressie. De componisten van na Debussy en Ravel interesseerden hem meer dan hun nationale voorgangers; over de drie van 'de Eerste Weense school' liet hij zich zelden uit; van Liszt en Berlioz hield hij niet; met Stravinsky's werken uit zijn neoclassicistische periode had hij, als ik het goed begrijp, meer dan met diens vroegere, meer expliciet 'Russische' werken; en toen hij zich eind jaren vijftig wendde tot de atonaliteit en de Tweede Weense School, had hij meer met de ijle, ascetische Anton Webern dan met de meer 'aardse' Schönberg en Berg. En net als bij Schönberg maakte hij de overstap van tonaliteit naar atonaliteit mede door zich in tijden van creatieve crisis te wenden tot een ander medium (in beide gevallen de schilderkunst; en De Roos' schilderijen lijken wel enigszins op die van Schönbergs toenmalige geestverwant Wassily Kandinsky).
In aantal uren gemeten kwam componeren voor De Roos bijna nooit op de eerste plaats. Na zijn voltooide opleiding aan het Koninklijk Conservatorium vervulde hij enkele baantjes in Parijs en Nederland (zeker nadat in 1933-34 kort na elkaar zijn vader was overleden en hijzelf trouwde en een kind kreeg) en niet meer kon leven van het geld van papa. Hij had diverse baantjes en trachtte een carrière te maken als dirigent. Tijdens de oorlog kon de jood De Roos aanvankelijk doorwerken en konden composities van hem nog worden uitgevoerd, maar in de laatste jaren leidde hij een illegaal bestaan en werd hij in leven gehouden door een werkgever die hem doorbetaalde voor zijn redactiewerk terwijl hij min of meer ondergronds leefde.
Na de oorlog werd hij gezuiverd door de Ereraad. Tegenover een kortstondig lidmaatschap van de Kultuurkamer stonden zijn inspanningen voor familieleden, zijn compositie van het declamatorium Wilhelmus van Nassouwe uit 1942 plus een gepubliceerde lezing uit 1944 waarin hij scherp en expliciet ageerde tegen het nazistische idee van Volksche muziek, d.w.z. muziek 'die [aldus De Roos] haar wortels heeft in het volk, en zich zoodanig vormt' en juist pleit voor de individuele kunstenaar die niet '[afdaalt] tot de primitieve staat van de massa' maar zijn eigen roeping volgt'. Met zijn zuivering was de weg open voor een nieuwe carrière. Hij werd in 1947 cultureel attaché in Parijs (wat hij bleef tot 1956), was als zodanig betrokken bij de oprichting van het Institut Néerlandais en vervulde daarna diverse diplomatieke posten in Latijns-Amerika, Londen en het Midden-Oosten. Tot ambassadeur schopte hij het niet, wat hem wel en niet verdroot; enigszins buiten de schijnwerpers actief zijn beviel hem soms ook, al betreurde hij het ook dat zijn voormalig compositie-leerling Norbert Schmelzer pas in 1971 en niet al tien jaar eerder minister van buitenlandse zaken was geworden. 'Dan had hij [Schmelzer, aldus Vis] voor hem kunnen bemiddelen voor werk op een hoger niveau en in aantrekkelijker plaatsen.' (p. 318)
Hoe meer het boek vordert, hoe duidelijker het beeld wordt van de hoofdpersoon. Aanvankelijk enigszins een flierefluiter en een Don Juan, later een serieuze artiest en vakman die, zeker in zijn diplomatenjaren, een onderscheid maakte tussen presentatie en wezen (in besloten kring maakte hij geen geheim van zijn afkeer van de rebellie van de jaren zestig en van het kabinet-Den Uyl). Hij was exponent van een cultuur waarin iedereen zijn plaats kende, waarin kunst werd aangemoedigd mits die niet al te experimenteel was en hij stond op zijn sociale status en verzorgde kledij. Zijn zuster was getrouwd met E. du Perron wat hem vele contacten bracht in de literaire wereld (ook na Du Perrons dood) met soms ook persoonlijke gevolgen.
Hoe meer het boek vordert, hoe meer ook de vraag rijst wat dit leven te maken heeft met zijn muziek. Aan het slot van zijn boek, als de componist inmiddels is overleden, geeft Vis een bondige beschrijving van De Roos' ontwikkeling. Dat Vis meer historicus dan musicoloog is, blijkt onder meer uit het feit dat hij in de beschrijving van historische situaties informatiever en genuanceerder is dan in zijn portret van de componist. Vis is ook inconsequent in zijn bronvermeldingen: soms zeer precies, soms slechts een verwijzing naar een archief, soms niets. Een schoonheidsfout is de indeling van de cd's die anders is dan het boek aangeeft. Aan betrokkenheid en eigen ideeën ontbreekt het Vis niet (en zijn boek is prettig leesbaar). Zoals zovelen die van de naoorlogse muziekgeschiedenis blijkbaar alleen een clichématige kennis hebben (of alleen de clichés willen presenteren?), krijgen we het bekende beeld van de opkomende avant-garde als een serieuze bedreiging voor het destijds heersende idioom (waarvan De Roos voor zijn bekering tot de atonaliteit een overtuigd exponent was), alsof alle niet atonaal componerende lieden zich plotseling volledig weggezet voelden worden door de dogmatisch en zeloterig opererende nieuwlichters en alsof de traditionalisten prompt in alle sectoren van het muziekleven verbannen werden naar een verwaarloosbare marge. De meeste traditionalisten reageerden op de best denkbare wijze: misschien zich ergeren aan de arrogantie en ideologische kortzichtigheid van de jeugd, maar in ieder geval willen overtuigen door simpelweg goede muziek te schrijven. En de meesten schreven weliswaar zelden een meesterwerk, maar wel soms aardige muziek.
Hopelijk herschrijft iemand ooit de geschiedenis van de naoorlogse avant-garde waarbij deze enerzijds wordt gezien als ten eerste een gedurende lange tijd marginale verschijning in het muziekleven die niettemin diverse karakters heeft voortgebracht die imponeren door hun geweldige persoonlijkheid en niet primair door hun tijdgebonden techniek (alsof Bach vooral een cerebraal contrapuntist en Chopin een sentimentele saloncomponist zou zijn) en ten tweede een beweging waarvan de gigantische betekenis voor het nageslacht niet moeten worden gezien in termen van een flink bataljon fantasieloze navolgers dat hetzelfde lastige idioom hanteert maar in termen van ideeën waarmee componisten van velerlei stijlen op de meest uiteenlopende wijzen hun voordeel hebben kunnen doen.

Vergelijking van het boek met de cd's maakt duidelijk dat de componist ondanks zijn nadrukkelijke keuze voor individualisme meer tijdgebonden was dan hij wilde toegeven, zeker in zijn pre-atonale werken. De ritmische en metrische dreun van het neoclassicisme is in zijn muziek weliswaar minder sterk aanwezig dan bij veel poldertijdgenoten, maar een keuze voor tonaliteit met in zijn geval meer expressionistische dan impressionistische tinten is duidelijk.
En hoewel Vis veel aandacht schenkt aan de overgang naar de atonaliteit, is het contrast met de vroege, meer tonale werken eerder marginaal dan fundamenteel. Wat bleef, waren de speelse omgang met vertrouwde vormen, de kronkelige melodiestijl en de lichtelijk troebele instrumentatie. Nieuw waren een sterker gevoel voor contrapunt en het vermijden van invloed van de muziek van Badings. (Na De Roos' dood benaderde zijn weduwe Badings met de vraag of deze De Roos' Achtste strijkkwartet wilde voltooien; Badings weigerde, Leo Samama nam jaren later deze taak op zich. De Roos omschreef Badings in 1939 als de Nederlandse Hindemith, de man die het vertrouwen in de Nederlandse muziek had hersteld.)
De ondertitel van het boek dekt de lading volkomen. 'Biografie van en componist en diplomaat'. We krijgen een beeld van het muziekleven voor en na de oorlog en hoe een beginnend en gevorderd componist hierin zijn weg moest vinden en het boek geeft een inkijkje in de keuken van het ministerie van Buitenlandse Zaken en een empathisch en genuanceerd van een karaktervolle man. Hij twijfelde soms aan van alles, maar was niet snel wanhopig. Wie het vooral gaat om de muziek, kan het beste terecht op de twee cd's met daarop slechts één werk (het Tweede strijkkwartet) dat ook elders te vinden, nl. op de cd van het Utrecht String Quartet (kortom, een zeer welkom aspect van het boek).


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links