![]() Boeken over muziek (algemeen)
© Tjako Fennema, april 2009
|
Franz Straatman: De witte kuif op het frontbalkon | Jan Willem Loot: muziek en management Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 157 blz. met notenapparaat en fotokatern, ISBN: 9789046805305 Wenen aan de Amstel, wenen aan de Amstel Over achter de schermen van het orkestbedrijf lees je niet zoveel.
Dit boek over Jan Willem Loot, achtereenvolgens directeur van het Overijssels
en Amsterdams Philharmonisch en het Concertgebouworkest, is meer dan
welkom. Ik lees het vooral als een verwijt richting orkestmusici! Welke
muziekliefhebber fronste zijn wenkbrauwen niet bij het vertrek van dirigenten
als Anton Kersjes, Bernard Haitink en Riccardo Chailly. De orkestleden
waren op die dirigenten, die bepaald niet misfunctioneerden, uitgekeken.
In welke bedrijfstak kom je dit soort flauwekul tegen? Wanneer dirigenten
of directies op orkestmusici zijn uitgeluisterd, is het onmogelijk om
het speelpeil omhoog te krijgen want de vakbonden spelen tegen. Wie
herinnert zich nog dat het Rotterdams Philharmonisch Orkest een nieuwe
dirigent zocht die vooral niet te goed mocht zijn (James Conlon). Dat
soort stijlfiguren danken we aan de orkestcommissies, waarin orkestmusici
een zwaarwegende stem hebben. Wie weet nog van het gekonkel bij de noodgedwongen
fusies van regionale en/met Amsterdamse ensembles. Zelfs het Utrechts
symfonieorkest, dat allang uit mijn geheugen was weggegleden komt nog
even minder vrolijk bovendrijven. Wie herinnert zich nog hoe dirigent
Harmut Haenchen na zijn aantreden door de pers werd afgebrand? Zijn
we vergeten hoe Edo de Waart de wilde takken van de fusieorkesten wilde
snoeien en solide onderuit werd geapparatsjikt? De journalist Franz
Straatman kon blijkbaar heel wat knipselkranten inzien. Die stijven
je in de overtuiging dat niet alleen muzikaal Wenen wordt afgeschilderd
als een web vol intriges maar dat ook Nederland er wat van kan. Wanneer
je je even losweekt van de Haagse bezuinigingsoperaties en de evenzovele
adviescommissies komt bij nog een niet te negeren factor uit: de muitende
orkesten zelf. Uit wat voor een hout moet een (doorgaans matig betaalde)
orkestdirecteur zijn gesneden? Moet hij zich als een sfinx (Jan Willem
Loot), een autocraat (Jan Huckriede) of een patjepeeër (Hans van
Beers) opstellen. Van alledrie zijn in het Nederlandse orkestlandschap
voorbeelden aan te wijzen, met als vast element dat het vooral bij de
regioorkesten een gaan en komen is van directeuren en artistiek adviseurs.
Vaak mensen die “aardig” wilden zijn voor hun musici en
vervolgens met huid en haar werden opgevreten. Tja, de orkestgemeenschap:
individueel aardige mensen, maar in vereniging vaak hyena´s, dankbaar
gebruikmakend van het democratiseringsdenken dat in de jaren ´60
opgang deed als contrast voor de autocratische dirigent. Een orkestcommissie
waarin nogal eens grote druiloren zitten die over zowat alles (programmering,
dirigenten- en solistenbenoemingen) vetorecht hebben. En als je dat
als orkestdirecteur allemaal hebt doorstaan, wachten er nog twee muzikantenvakbonden
op je. Brrrr. En dirigenten zelf Situaties waarin de directiesecretaresse de sponde deelt met een van
de orkestmusici, zodat elk voorzichtig beleidsvoornemen bij voorbaat
uitlekt. Ik moet oppassen mijn eigen ervaringen niet te verwarren met
hetgeen Straatman boekstaaft. Wel, eentje nog en dan citeer ik wijlen
Hans Oosterlee, directeur van het Rotterdams Philharmonisch Orkest:
een tournee kost een muzikantenhuwelijk per dag”. Jammer maar
waar; ook in dit boek ontkom je niet aan de indruk dat de orkestmusici
gezamenlijk een over het paard getilde groep mensen vormen, waarmee
het buitengewoon moeizaam werken is. Tekenend in dit verband is index |