Boeken

 over componisten

 

© Aart van der Wal, maart 2011

 

 

Eric Siblin: De Cellosuites - J.S. Bach, Pablo Casals en de speurtocht naar een meesterwerk

Uit het Engels vcrtaald door Frits van der Waa

De Bezige Bij, 352 blz., paperback, € 24,90
ISBN 978 90 234 5804 3

www.debezigebij.nl

www.ericsiblin.com

 

 

 

 


Eric Siblin (Montréal, 1960) schreef met De Cellosuites zijn eerste boek dat al gelijk een meesterwerk bleek te zijn. De aanleiding was even bizar als treffend: in de herfst van 2000 bezocht hij een klassiek concert omdat hij die avond niets om handen had. Op zijn hotelkamer had hij de krant opengeslagen, de pagina met culturele evenementen opgezocht en een willekeurige keuze gedaan die hem bij Bachs cellosuites bracht. Toevallig bevond de concertzaal zich vlakbij zijn hotel en wilde hij - van huis uit popjournalist - sowieso weleens wat anders dan het zoveelste popconcert.

Daar, in Toronto, zou die gewone, alledaagse beslissing tenslotte uitmonden in een fenomenaal beschreven zoektocht naar de oorsprong van zowel Bachs zes cellosuites als naar het leven van de cellist die deze meesterwerken als eerste op de wereldkaart zette: Pablo Casals (1876-1973). Het was Casals die de suites in 1890 niet alleen herontdekte, maar ze ook ontdeed van het stigma van gortdroge leerstukken die eerder voor cellisten dan voor de 'gewone' muziekliefhebbers bedoeld leken. De legendarische studio-opnamen die deze grote Catalaanse cellist tussen 1936 en 1939 van deze zes suites maakte vormen evenzovele rode draden die dwars door het boek lopen. In de zes hoofdstukken (aan iedere suite is een apart, zeer ingenieus opgezet hoofdstuk gewijd) draait het om het ontstaan en de werkingssfeer van de suites en de geschiedenis van twee muzikale grootheden: Johann Sebastian Bach en Pablo Casals.

Siblin is de meesterlijke verteller en sfeertekenaar die ons meeneemt op zijn boeiende zoektocht langs bibliotheken en archieven, in zijn gesprekken met vooraanstaande cellisten als Anner Bijlsma, Pieter Wispelwey en Mischa Maisky en ons deelgenoot maakt van zijn ervaringen als lid van een geïmproviseerd koor tijdens de voorbereidingen van een Bach-cantate, maar ons met evenveel gemak een inkijkje gunt in zijn moeizaam verlopende cellolessen. Want Siblin is zo in de ban geraakt van de suites dat hij ze eens zelf hoopt te spelen, wat evenwel te hoog gegrepen is. Het lukte hem uiteindelijk slechts om enige simpele melodieën op het instrument te spelen, maar al snel moest hij in het melodieuze maar o zo weerbarstige instrument zijn meerdere erkennen en besloot hij uiteindelijk om Bach dan maar te spelen op een instrument dat hij wel redelijk beheerste: de gitaar. Dat lijkt misschien vreemder dan het lijkt, want de luit staat niet zo ver van de gitaar af en is het uitgerekend de vijfde suite die voor de luit gecomponeerd lijkt. Weer zo'n merkwaardig toeval trouwens: alleen van die suite is de originele autograaf bewaard gebleven, terwijl van de overige suites helaas alleen kopieën bestaan in het handschrift van Bachs tweede vrouw, Anna Magdalena, wier notenschrift trouwens zeer sterk lijkt op dat van Bach.
Siblin viel de eer te beurt het manuscript van die vijfde suite zelf vast te mogen houden. Daar lag het, in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, op een eikenhouten bureau. De bibliothecaris liet - o wonder - de bijna duizelende auteur zonder blikken of blozen zelf de pagina's van het juweel omslaan. Het klinkt bijna als een verwijt uit de pen van Siblin: dat hij zonder handschoenen de vijf vellen niet alleen mocht vasthouden, maar er ook rustig doorheen mocht bladeren, terwijl er niemand over zijn schouder meekeek. Deze kostbare vijf vellen had hij zo zo, ongezien, mee naar buiten kunnen nemen!. Geen wonder eigenlijk dat de duidelijk tekortschietende beveiliging bij hem - zij het zeer kortstondig - de gedachte opriep om zich snel met het manuscript uit de voeten te maken...

Er was iets merkwaardigs met dat manuscript van de vijfde suite: de luitversie had Bach opgedragen aan ene monsieur Schouster, een voor Siblin dan nog onbekende naam. De bibliothecarissen in Brussel helpen hem verder met informatie over de herkomst van het manuscript dat volgens een aantal in het bezit van de bibliotheek zijnde documenten ooit eigendom moet zijn geweest van ene Fétis, een Belgische controversiële musicoloog. Dan is er de vage aanwijzing dat de luitsuite een van de cellosuite afgeleide bewerking is. Ook over Monsieur Schouster duiken nadere gegevens op: hij blijkt als zanger verbonden te zijn geweest aan het hof van August de Sterke in Dresden. Zo graaft Siblin verder, al geeft niet ieder 'geheim' zich gemakkelijk prijs. De vraag waarom Bach zijn zesde en laatste suite uitgerekend schreef voor de vijfsnarige en niet voor de gebruikelijke, viersnarige cello, houdt Siblin lang bezig, Uit het bijschrift in het door Anna Magdalena tot in de puntjes verzorgde afschrift blijkt slechts dat het werk bedoeld was voor een vijfsnarig instrument. Oorspronkelijk werd gedacht aan een speciaal door de componist 'uitgevonden' instrument met de naam 'viola pomposa', maar uit niets is ooit gebleken dat Bach zelf instrumenten bouwde (hoewel hij er erg veel vanaf wist). Er is ook gedacht aan Bachs samenwerking met een vioolbouwer voor de bouw van een vijfsnarige cello, maar dat lijkt evenmin waarschijnlijk omdat er immers al een 'violoncello piccolo' bestond, die veel weg had van de viool, maar gestemd was als de cello en, gedragen aan een schouderband, als een gitaar werd bespeeld. Er zijn enige cantates van Bachs hand, waarin de violoncello piccolo wordt voorgeschreven.
Er was in die tijd dus niet slechts één type cello, maar er waren er vele, in verschillende afmetingen en stemmingen en met verschillende aantallen snaren. Het ene model werd op de schouder gespeeld (da spalla), het andere tussen de knieën (da gamba). Siblin is te rade gegaan bij hét achttiende-eeuwse standaardwerk op het gebied van het vioolspel, Leopold Mozarts Versuch einer gründlichen Violinschule uit 1756, dat overigens ook in het Nederlands verscheen en nog steeds geldt als een van de meest toonaangevende didactische werken op dit gebied. Wat schreef de vader van Wolfgang Amadeus onder meer? Dat de viola da gamba tussen de knieën wordt gehouden en dat 'heden ten dage ook de cello op deze wijze wordt bespeeld.' Siblin concludeert daaruit dat dit (dus) vroeger niet het geval moet zijn geweest, en dat ondersteunt volgens hem dan weer de hypothese dat het historisch verantwoord is om de cello op de schouder te bespelen, net als de violoncello piccolo. Het lijkt niet aannemelijk, want in tegenstelling tot de violoncello piccolo kan de 'gewone' cello beslist niet op of tegen de schouder worden bespeeld.

 
  Eric Siblin

Interessant is Siblins ontmoeting met Dmitri Badiarov, die in Brussel woont en de violoncello piccolo bespeelt. Deze 35-jarige uitgeweken Rus probeert Siblin ervan te overtuigen dat Bach niet alleen zijn zesde suite, maar ook de overige vijf voorbestemd had voor de violoncello piccolo (er bestonden zowel vier- als vijfsnarige varianten van dit instrument). Want volgens Badiarov is het de violoncello piccolo die de subtiele, intieme kwaliteiten van de suites eerst voldoende recht kan doen. Waar of niet waar, in Bachs nagelaten notenmateriaal ontbreekt helaas een concrete aanwijzing over het te bespelen instrument. Op het omslag van het manuscript van de zesde suite staat weliswaar 'violoncello solo' vermeld, maar die toevoeging is in een onbekend handschrift en niet afkomstig van van Bach of van Anna Magdalena.

Is het nog als een toeval te bestempelen dat Siblin tijdens zijn verblijf in Brussel ergens in een oud zaakje uitgerekend een exemplaar vindt van dezelfde uitgave van de zes suites die Casals in 1890 in Barcelona aantrof en die een geheel nieuwe wereld voor hem openbaarde? Sterker nog, het was een vondst die Casals niet alleen in aanraking bracht met Bachs cellosuites maar die tevens een kantelpunt betekende in hun aloude geschiedenis die nog terugging op het manuscript van Anna Magdalena. Want die uitgave was in feite niets anders dan de door Anna Magdalena verzorgde notentekst, bezorgd en uitgegeven door ene Friedrich Wilhelm Ludwig Grützmacher, die tevens verantwoordelijk was voor de zwaar bewerkte en verknoeide versie van het enige celloconcert in Bes van de hand van Luigi Boccherini, die ook vandaag de dag door alle cellisten nog steeds zo wordt gespeeld.

Er is sprake van een merkwaardige parallel in dit boek: aan de ene kant was daar Casals, die op slag getroffen werd door de schoonheid van de muziek zoals die uit het notenbeeld naar voren kwam; en aan de andere kant is daar Siblin die getroffen wordt door de expressieve schoonheid van Casals' Bach-spel. Siblin onderkent weliswaar de bezwaren die aan Casals spelwijze kleefde, met zijn sterk romantische inslag, de overdreven agogische accenten en het niet minder geprononceerde emotioneel-dramatische discours, maar toch zou hij een heel ander boek hebben geschreven als hij zich zou hebben laten leiden door het spel van cellisten als 'onze' Pieter Wispelwey of Anner Bijlsma.

 
  Pablo Casals

Siblin zoekt welbewust de buitenmuzikale voorstelling. Voor hem is de Prélude van de tweede suite (in d-klein) een uiting van diepe tragiek: we worden volgens hem deelgenoot van Bachs intense verdriet na het overlijden van zijn eerste vrouw, Maria Barbara. De derde suite is dan een uiting van pure liefde: Bach heeft inmiddels met Maria Magdalena kennisgemaakt die hem in vuur en vlam heeft gezet, enzovoort. Of het zo in elkaar steekt? Waar of niet waar, het is in ieder geval een van de vele aantrekkelijke en soms zelfs fascinerende kanten van dit boek, waarin Siblin de muziekwetenschap evengoed aan het woord laat als dat hij zich bespiegelingen veroorlooft die voorbijgaan aan het feitelijke, het bewijsbare, maar die de lezer wel aan het denken zetten. Zo bezien is zijn boek net zo polyfoon van opzet als de cellosuites dat zijn. Dankzij de heldere betoogtrant en de fraaie stijlelementen (mede dankzij het uitstekende vertaalwerk van Frits van der Waa!) heeft Siblin een zeer toegankelijk boek geschreven dat niet alleen interessant is voor degenen die meer van Bach, Casals en de cellosuites willen weten, maar dat ook bij de 'Kenner und Liebhaber' zeker in de smaak zal vallen. En dan te bedenken dat dit Siblins eerste boek is...


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links