Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, mei 2024
|
||
Dit boek is een belangrijke bijdrage aan de 'Boulezologie'. Oudere publicaties, hoe informatief ook, zijn vaak uitsluitend zeer minutieuze analytische studies waarin de meeste aandacht uitgaat naar de manier waarop Boulez (1925-2016) omging met reeksen. Zeer bepalend voor het ontstaan van deze aanpak waren zijn compositie Structures I voor twee piano's uit 1951 waarin hij zijn reeksentechniek op dogmatische en totalitaire wijze zou hebben uitgeleefd plus zijn bezoeken in de jaren vijftig aan de mekka's van de nieuwste muziek Darmstadt en Donaueschingen waarin felle gesprekken werden gevoerd over compositietechniek waarin reeksen een grote rol speelden. Het onzinnige idee dat zijn muziek meer cerebraal dan expressief zou zijn, gaat voor een deel hierop terug. Boulez' reactie op deze situatie was tegenstrijdig. Soms en zeer expliciet schreef hij uitsluitend over het belang van deze techniek, soms en nogal cryptisch liet hij uitkomen dat die techniek niet de kern van zijn muzikale identiteit was zonder te zeggen wat die dan wel was. Dat musicologen daarop niet doorgingen, had te maken met de jarenlange begrijpelijke houding van wetenschappers om zich te beperken tot het toetsbare in muziek (de analyse) en om beschouwingen over karakter en werking van muziek over te laten aan psychologen, estheten en literatoren die als buitenstaanders naar hartenlust mochten speculeren over expressie, bij voorkeur met literaire middelen. Die ‘taakverdeling' bestaat nog steeds, al is inmiddels sprake van enige toenadering. Een verandering binnen de muziekwetenschap sinds de jaren tachtig is de toenemende aandacht voor hermeneutiek en het veronderstelde narratief in muziek. Met die bril keek men aanvankelijk vooral naar romantische muziek, maar langzaamaan durven musicologen met deze bril ook het tijdvak vanaf Stravinsky te betreden. Een voortrekker op dit punt is de Engelsman Arnold Whittall die in de jaren zestig naam maakte met strikt analytische studies van muziek vanaf 1910, met name van Engelse muziek, maar die, zeker sinds 2000, meer en meer schrijft over de retoriek en het klassieke in modernistische muziek. In zijn uitstekende bijdrage aan de bundel Pierre Boulez Studies uit 2016 pleitte hij ervoor om ook Boulez' muziek vanuit dit perspectief te benaderen. De eerste die, bewust of niet, die handschoen oppakte op grote schaal was de Duitse musicoloog Martin Zenck die in zijn boek Pierre Boulez – Die Partitur der Geste und das Theater der avant-garde (2017) weliswaar enkele esthetische premissen voorop stelde, maar vervolgens daarvan weinig gedetailleerde analytische onderbouwingen gaf. Dat is anders in het nieuwste boek over Boulez van de Engelse musicologe Caroline Potter dat handelt over zijn relatie met het surrealisme. Deze stroming in de kunst was een breed fenomeen, aanwezig in vele landen, diverse kunsten en gedurende enkele decennia. Potter concentreert zich vooral op de Franse surrealistische literatuur van voor, tijdens en net na de Tweede Wereldoorlog. Boulez was zeer gefascineerd door deze stroming, met name door de combinatie daarin van tegenstrijdige gevoelens, alle geuit op extreme wijze. Die combinatie is onder meer te vinden in de geschriften van de belangrijkste ideoloog van de stroming, de Franse schrijver André Breton. Boulez' fascinatie voor het surrealisme was het sterkst in zijn jonge jaren. In latere jaren was het surrealisme of wat daarin voor hem een inspiratiebron was een vanzelfsprekend deel van zijn creatieve natuur geworden met als meest zichtbare voorbeeld … explosante-fixe … waarvan de titel ontleend is aan een citaat uit een roman van Breton. Surrealisme in de populaire uitleg van zich openstellen voor het onbewuste en daarmee een onverwachte en onberekenbare creativiteit lijkt Boulez niet zeer te hebben geboeid. Boulez was ook zonder die instelling creatief en verrassend. De verwerking van de spontaan opgeborrelde uitingen was voor hem veel belangrijker. De grote tegenstelling tussen uitersten en de vaak abrupte wendingen van het een naar het ander is ook cruciaal voor de eerste composities van Boulez. Hoe meer Boulez besefte dat hij zo wilde componeren, hoe beter hij besefte en wist hoe hij de zichtbare muzikale invloeden van anderen (met name Jolivet) moest wegwerken uit zijn vroegste composities, zoals in de Sonatine voor fluit en piano en de Eerste pianosonate. Vandaar dat hij eerdere composities zoals de Trois Psalmodies en een drieluik, beide voor piano, of niet vrijgaf of na de première terugtrok. Met die verwijdering van zichtbare invloeden groeide ook zijn vermogen de twee polen in zijn esthetiek zeer krachtig vorm te geven n aaneen te smeden tot een nieuwe persoonlijkheid, vandaar de ondertitel van Potters boek Organised Delirium. Op dat moment besteedt Potter ook aandacht aan Boulez' belangrijkste literaire inspiratiebron in deze jaren: Antonin Artaud (1896-1948), een Franse schrijver die raakt aan het surrealisme en demonstratief lak had aan burgerlijke conventies en artistieke modes. Boulez' fascinatie voor de schrijver – hij was aanwezig bij de laatste gelegenheid waarbij Artaud in het openbaar voordroeg uit eigen werk – versterkte zijn afkeer van het heersende muzikale neoclassicisme en zijn verlangen elementen uit het muzikale impressionisme te verbinden met een ander uiterste: elementen uit het muzikale expressionisme – en daarmee de Franse met de Duitse muziekcultuur en dat direct na de Tweede Wereldoorlog. Organised Delirium is bij Potter de uitdrukking voor doorwrochte analyses vanuit een sterke esthetische drijfveer. Die drijfveer is aldus Potter dominant in zowel instrumentale werken (Sonate voor fluit en piano, Eerste en Tweede pianosonate, Livre pour Quatuor) als vocale (Le visage nuptial en Le soleil des eaux, beide op teksten van de surrealistische dichter René Char). De invloed van het surrealisme zit bij Boulez niet alleen in de gekozen teksten maar ook in de daarbij geschreven noten. Daarbij maakt Potter gelukkig niet de fout om de composities louter op te vatten als een simpele muzikale vertaling van literaire ideeën. Muziek is niet alleen een verklanking van een esthetische agenda, muziek is ook een taal op zich, los van welke tekst of agenda ook. De term georganiseerd delirium geeft niet slechts aan wat Boulez wilde (het verbreken van klassieke kaders zodat de vervoering beter kan doorbreken) maar ook hoe hij dat wilde realiseren (met een ongekend ambachtelijk raffinement, dat Potter uitvoerig analyseert). Haar analyses van composities van Boulez uit deze jaren zijn gedeeltelijk bekend uit oudere publicaties, zijn relatie met Artaud was al eens onderzocht, haar verbinding met het surrealisme is nieuw, zeker op deze schaal. Het boek dat de periode 1940-1950 behandelt, telt een kleine 200 bladzijden. Hopelijk durven andere musicologen nu ook andere perioden aan vanuit dezelfde en andere esthetische premissen. Potter laat zien hoe men analyse, geschiedenis en esthetiek op boeiende en overtuigende wijze kan verbinden terwijl de bouwstenen ook ieder in their own right tot hun recht komen. Een veel uitvoeriger studie over dit onderwerp had misschien meer informatie opgeleverd, maar had haar aanpak denk ik niet overtuigender of aanvechtbaarder gemaakt. Toekomstige musicologen kunnen aan de slag – en voorlopig vooruit. De Fransman had vele functies, stond in contact met velen, had een brede belangstelling en grote dadendrang, een immense invloed op anderen en maakte een enorme ontwikkeling door. Hij werd 90. index | ||