Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, juni 2020
|
||
De literatuur rond Francis Poulenc is de laatste decennia enorm gegroeid. In Frankrijk verschenen in het Frans lijvige boeken met zijn brieven en geschriften en er bestaat zelfs een Nederlandstalige biografie (van Erik Fokke). De discussie rond de componist lijkt zich te concentreren rond zijn persoon, want de kwaliteit en de betekenis van zijn muziek staan niet ter discussie, getuige het redelijk constante aantal uitvoeringen in de concertzaal en op de geluidsdrager. Terwijl het neoclassicisme het in de publicaties van deze tijd beter doet dan in de hoogtijdagen van het modernisme, lijdt Poulenc nauwelijks onder de koerswisselingen waarmee vooral Prokofjev en Hindemith te maken hebben. Niettemin verandert er van alles. Tijdens zijn leven (1899-1963) was hij erkend en gewaardeerd als neoclassicist. Hoewel niet geacht van het niveau van Stravinsky (iets dat hijzelf ook vond), genoot hij aanzien om zijn muziek, met name om zijn liederen en koorwerken (mede dankzij fantastische vertolkers), een handvol niet uitzonderlijk moeilijke pianostukken, zijn opera Dialogue des carmélites en het monodrama La voix humaine. De reden is, naast uiteraard de kwaliteit van de stukken, dat hij in een uitgesproken gepolariseerd klimaat tussen modernisten en antimodernisten ongegeneerd en onbekommerd van beide walletjes at en een idioom presenteerde waarin beide onmiskenbaar aanwezig zijn en dat volstrekt persoonlijk is. Hij had teveel gevoel voor humor om ideologisch te kunnen zijn, al is zijn muziek allesbehalve kleurloos. Hij koos partij met zijn muziek. Na de oorlog werd zijn muziek vaker gespeeld terwijl zijn muziek uit de mode heette te zijn, voor de oorlog voelde hij zich meer begrepen terwijl zijn muziek minder vaak te horen was. Die situatie nam hij met een mix van humor en gelatenheid. Veel meer partij kozen zijn publicisten. Zijn eerste biograaf Henry Hell was min of meer de officiële biograaf met alle voor- en nadelen van dien. Hij kende de componist goed, kreeg van hem interessante informatie over de stukken en liet, geheel volgens de mores van die tijd (zijn boek verscheen in 1959), het privéleven vrijwel buiten beschouwing. Uit 1996 en evenzeer volgens de mores van dat moment is de biografie van Benjamin Ivry. Het boek past volledig in de serie componistenbiografieën van uitgeverij Phaidon waarvan de general editor Norman Lebrecht als dominante toon voor elk deel van de serie bedacht een mix van vulgair determinisme en een impertinente nieuwsgierigheid naar iemands privépersoon. Ivry geeft een beschrijving van het leven. Poulencs muziek is vrijwel helemaal zo niet uitsluitend een illustratie en verklanking van wat de componist beleefde en meemaakte. Dat kunst ook kan worden genoten zonder de context te kennen of in een andere context dan die van de maker is voor Ivry vloeken in de kerk. In het geval van Poulenc betekende dit dat zijn homoseksualiteit overmatig veel aandacht kreeg, alsof de componist van beroep homo was en in zijn vrije tijd wat componeerde. Dat deze homo ook een dochter had, lezen we uiteraard in geuren en kleuren. Kunst is nooit kunst maar altijd platte expressie van het hyperindividuele, alsof elke muziek de psalm is van een orthodoxe die niet van kunst houdt. De agenda van de volgende biograaf Hervé Lacombe (zijn boek is uit 2013) is minder expliciet, maar niet minder duidelijk. In een tijd van debatten over de richting van muziek, zeer actueel sinds de jaren tachtig en negentig, is Poulenc een figuur die op boeiende wijze vernieuwing en traditie weet te verenigen en muziek schreef die elke ideologische strijd daaromtrent overstijgt. De krankzinnige eenzijdigheid van Ivry is gelukkig bij Roger Nichols ver te zoeken. Integendeel, Nichols maakt uitstekend duidelijk dat Poulenc zich het prettigst voelde als hij vele aspecten tegelijk kon uitleven en dat juist daarin zijn persoonlijkheid lag. Die persoonlijkheid had hij reeds aan het einde van de Eerste Wereldoorlog toen de componist inmiddels alleen in het leven stond, als componist een duidelijke taal had en in de omgang een open en aimabel mens bleek. Dat maakte ook dat hij zich als mens en componist bleef ontwikkelen terwijl hij tot zijn dood een volstrekt herkenbaar figuur was. Nichols is duidelijk een ervaren schrijver die weet hoe hij vele elementen onsystematisch kan combineren en niettemin de indruk kan geven een samenhangend beeld te bieden. Omdat dit niet de eerste biografie van de componist is, bevat het boek vele bekende feiten. Nichols verweeft de vertrouwde en nieuwe op schijnbaar onbekommerde wijze, wetende dat de kenner het verschil meteen ziet en dat de liefhebber vooral de eenheid van het gepresenteerde beeld zal opmerken, ook al is dat een zeer veelzijdig beeld (ambivalentie was voor Poulenc volstrekt vanzelfsprekend). De notenlijst toont een enorm scala aan niet eerder bestudeerde documenten. Diverse conclusies die Nichols niet nadrukkelijk oplepelt (daarvoor was Poulenc teveel een man van vele eigenschappen, waaronder impliciete expressie) springen er voor mij uit. Hij wist dat hij niet van het niveau was van zijn helden Mozart en Stravinsky en erkende dat ook. Poulenc was aardiger voor Stravinsky dan Stravinsky voor Poulenc. Hij bewonderde liever iemand boven hem dan dat hij neerkeek op figuren onder hem. De muziek van Boulez was absoluut niet zijn cup of tea ('ik componeer nog steeds volgens do re mi do' ), maar zag wel diens grootheid. Slechts over een handvol vertolkers liet hij zich uit en dat waren zijn favorieten (Horowitz, Rubinstein, Casadesus, Duval en Landowska). Ook in een ander opzicht was hij graag een on-traumatische tussenfiguur. Hij interesseerde zich evenzeer voor Arnold Schönberg als Edith Piaf, schreef even lief een lied met de melodiestijl van een chanson (ook op 'verheven teksten') als een orkestpartij met de complexe instrumentatie van een recent werk van Stravinsky, bijvoorbeeld in zijn laatste lied La Dame de Monte Carlo . Begin jaren vijftig schreef hij: 'Iedereen denkt dat Toscanini de grootste dirigent is. De kenners weten echter: het is Hans Rosbaud', net als Poulenc een man met een zeer brede blik en anders dan Toscanini en Boulez een grootheid zonder ideologisch tamtam. Voor een in de grond traditioneel ingesteld componist (hij bewonderde Chabrier als 'de vader van ons allemaal') was zijn interesse in de nieuwste muziek ongewoon groot. Die houding droeg Poulenc niet uit met ideologisch vertoon in woord en geschrift, maar was voor iedereen in zijn omgeving voelbaar. Ook al is dit een biografie, Nichols geeft aan de muziek meer aandacht dan eerdere biografen als Ivry en Lacombe dat deden. Hij geeft geen analyses van partituren en geeft niet aan wat Poulencs handelsmerk is, maar maakt wel duidelijk dat hij Poulencs muziek door en door kent. Dat merkt men aan zijn neus voor treffende details en de juiste verhouding tussen muziek als gesublimeerde expressie van wat de componist op dat moment emotioneel doormaakte en de muziek als kunst die ook uitstekend gewaardeerd kan worden door iemand die de situatie van de maker niet kent. Dat de componist daardoor in zekere zin het risico liep verkeerd te worden begrepen, nam hij als iets dat erbij hoort (Poulenc was alleen tegen intimi openhartig over zijn emoties). Nichols heeft in Poulencs oeuvre duidelijk favorieten: Mouvements perpétuels, Les Biches, Concert champêtre, de koorwerken uit de jaren dertig, Stabat mater en Dialogue des carmélites. Het kortst of afwezig zijn de beschrijvingen van die stukken die aan het eenmaal gegroeide beeld weinig of niets veranderen, bijvoorbeeld enkele pianowerken die Rubinstein in de jaren zestig op de plaat zette. Dat betekent dat, als de biografie eenmaal op dreef is en de kern van het karakter duidelijk is, de ontwikkeling van Poulenc binnen diverse constanten Nichols meer boeit dan het stabiele. Daarmee zegt Nichols impliciet ook iets over de ontwikkeling binnen Poulencs oeuvre. In zekere zin reageert Nichols op eerdere, meer eenzijdige publicaties met de stelling dat alle voorgangers tot op zekere hoogte gelijk hebben. Hij mist de oogkleppen van de polemist met tamtam, maar de keuze voor de breedte en de afkeer van de engte is ook een polemische daad, zeker tegenwoordig. Door Poulenc uit de oude polemische sfeer te halen, verlegt hij de aandacht van de stijl en de biografie naar de kwaliteit van zijn muziek. In 2018 zou Nichols naar Nederland komen voor een lezing over Debussy, een ander groot onderwerp van deze Engelse francofiel. Dat ging helaas niet door vanwege Nichols' ziekte. Hopelijk betekent publicatie van dit boek dat hij hersteld is, want biografieën van dit soort over Franse componisten zijn een welkome aanvulling op de bestaande literatuur en vooral een prettige relativering van de clichés inzake het Franse muziekleven en de wisselwerking tussen individu en context. index | ||