Boeken

 over componisten

 

© Maarten Brandt, juli 2010

 

 

De Nederlandse Bachvereniging

De geheimen van de Matthäus-Passion

Ambacht en nystiek van een meesterwerk

Onder redactie van Pieter Dirksen.

2010, Uitgeverij Balans, Amsterdam, geïll., 209 blz.

ISBN 978 90 5018 899 9

 

 

 

 

 


Het unieke van een werk als de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach is dat het zowel tot de ‘music for the million’s’ behoort als tot het domein van de kenner en fijnproever. Er bestaat wellicht geen compositie die aan de ene kant zo alom bekend en geliefd is en anderzijds zoveel vragen oproept. Sterker nog, het lijkt wel of met de beantwoording van de ene vraag automatisch weer een andere wordt opgeroepen. Zo was het in het verleden, zo is het nu anno 2010 en het zal de komende decennia niet anders zijn. Daarbij is Nederland het gebied waar dit grootse oratorium verreweg het meest wordt uitgevoerd door zowel professionele als non-professionele gezelschappen en dat in bijna elke plaats van noemenswaardige grootte, of, zoals een journalist het ooit eens treffend formuleerde: “Nederland telt de meeste Matthäus- uitvoeringen per vierkante kerkplavuis.”  

Een belangrijke voortrekkersrol in de receptiegeschiedenis van de Matthäus-Passion in den lande valt toe aan de in 1921 opgerichte Nederlandse Bachvereniging, die onder meer vanaf 1922 nagenoeg jaarlijks Bachs ‘Opus Magnum’ uitvoerde, aanvankelijk met maar uiteindelijk zonder coupures. Verder werd de Grote Kerk te Naarden het podium voor dit evenement, dat mede tot doel had een alternatief te bieden voor de hoogromantische aanpak die Willem Mengelberg in het kader van zijn Palmzondaguitvoeringen met het Concertgebouworkest in Amsterdam voorstond en waarbij het werk, speciaal in het tweede deel, in drastisch bekorte vorm tot klinken kwam.

Nieuwe perspectieven

Het is onder anderen Anthon van der Horst geweest die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw sterker dan menige voorganger streefde naar een meer historiserende benadering van de passie, wat onder andere tot uitdrukking kwam in het gebruik van twee orgels, blokfluiten en de viola da gamba. Tegenwoordig is Jos van Veldhoven de artistiek leider van het gezelschap en wordt de Matthäus-Passion, anders dan voorheen, al decennia lang elke keer aan een andere barokspecialist uitbesteedt. Zo hebben vooraanstaande coryfeeën als Gustav Leonhardt, Ton Koopman, René Jacobs, Philippe Herreweghe, Ivan Fischer (met een tot en detail doorgevoerde ruimtelijke opstelling van de uitvoerenden, waardoor het publiek van alle kanten met muziek werd geconfronteerd) en tal van anderen hun visie op Bachs onvolprezen meesterwerk kunnen etaleren, met als gevolg een springlevende uitvoeringspraktijk en telkens nieuwe perspectieven. Zulks haast indachtig de woorden van Cosima Wagner in Bayreuth aan het adres van de jonge garde zangers en regisseurs: “Kinder, schafft Neues.”

Het hoeft geen betoog dat over de Matthäus-Passion boekenkasten zijn volgeschreven en ook dat de stroom literatuur over deze compositie nog onverminderd doorgaat. Anders dan de titel van bovengenoemde publicatie doet vermoeden is De geheimen van de Matthäus-Passion al het andere dan een definitief standaardwerk, en dat is ook het laatste dat de samensteller, Bachkenner Pieter Dirksen, wil pretenderen, integendeel.

Paradox

Wat is het boek dan wel? Vooral een imposante en hoogst inzichtelijke compilatie van de nodige beschouwingen die door de loop der jaren als programmatoelichting hebben gediend bij de verschillende uitvoeringen en waarbij men elke maal een andere, al dan niet Nederlandse, specialist aan het woord heeft willen laten over een specifiek aspect van de passie. Genoemde essays zijn met het oog op deze uitgave opnieuw gereviseerd en bovendien van een notenapparaat voorzien. Ook zijn met betrekking tot het verschijnen van dit, door Paul Witteman van een voorwoord voorziene, boek een aantal nieuwe artikelen geschreven. Al met al is, ook al is er van compleetheid geenszins sprake, een hoogst adequaat beeld ontstaan van de huidige ‘Stand der Dinge’ betreffende Bachs meest bekende en qua vocale bezetting omvangrijke partituur. Andreas Glöckner buigt zich over de ontstaansgeschiedenis van de Matthäus-Passion, terwijl Pieter Dirksen zijn licht laat schijnen over stijl en instrumentatie. Stephen A. Christ wijdt een beschouwing aan de aria’s en Robin A. Leaver aan de koralen. Dit wordt op de voet gevolgd door een bijdrage van Gunilla Eschenbach over het theologische en poëtische aspecten van het libretto en hoe dit alles zich verhoudt tot het evangelieverhaal. Een van de meest – althans naar mijn smaak – fascinerende artikelen is van Isabella van Elferen over Lutherse theologie en mystieke liefde in de Matthäus-Passion, waarin zij middels een aantal sterk tot de verbeelding sprekende analyses gewaagt van het naadloos samengaan van pijn en liefde, zijnde een schijnbare paradox, maar vanuit mystiek gezichtspunt gezien (althans dat is haar conclusie) twee fenomenen die geheel in elkaars verlengde liggen en een ongekend diepe dimensie aan de muziek verlenen.

Melancholie als productieve macht

Het artikel ‘Een schat in aarden vaten – gedachten over Bachs Matthäus-Passion’ van Martin Geck sluit af met een intrigerende verwijzing naar de beroemde gravure Melencolia I uit 1514 van Albrecht Dürer waarin de melancholie nu eens niet – zoals in onze dagen – als een pathologische gesteldheid ten tonele wordt gevoerd die terstond met Prozak of andere antidepressiva de kop moet worden ingedrukt, “maar als een duistere, niettemin fantastische productieve macht”, zoals de auteur dit noemt. Als datgene, kortom, wat in het Elizabethaanse Engeland ooit bekend stond als de ‘geïnspireerde melancholie’, de zijnsstaat die als onontbeerlijk werd beschouwd om tot ultieme creativiteit te komen. Geck: “Wagner herkende deze melancholische fantasie toen hij in juni 1870 door Friedrich Nietzsche (…) met Dürers melancholie-gravure werd geconfronteerd en een vergelijking maakte tussen Dürer en Bach: ‘Beide zijn met een rijke en geheimzinnige fantasie begiftigd die schoonheid ontbeert maar die aan het verhevene weet te raken en daarbij alle schoonheid overtreft.’ ”

‘The proof of the pudding...’

Emile Wennekes behandelt in ‘Wie zingt nu eigenlijk de paashaas?’ de rijke receptiegeschiedenis in Nederland. Jammer is wel dat hij ternauwernood ingaat op de betekenis van Anthon van der Horst, ook al wordt die wel kort vermeld. Een gemiste kans! Jos van Veldhoven slaat in zijn onder de titel ‘Zoals de componist het heeft bedoeld’ gedane ontboezemingen een relativerende toon aan. Zo stelt hij terecht het volgende: “ ‘Authentiek’ in de zin van ‘overeenstemmend met het oorspronkelijke’ zullen we onze uitvoeringen dan ook wel nooit kunnen noemen. De kwalificatie ‘historisch geïnformeerd’ mogen we ons, dunkt mij, intussen wel veroorloven.” Gustav Leonhardt sluit met de laatste bijdrage in dit zeer lezenswaardige boek ‘Alweer een Matthäus-Passion!’ bij deze gedachte aan. “En als we willen dat het publiek, dat altijd weer naar de werken van Bach komt luisteren, door de muziek wordt geraakt, dan dienen, zodra de uitvoering begint, alle voorstudies te worden vergeten. Want als het waar is dat the proof of the pudding is in the eating, dan moeten de uitvoerenden ook eten en niet in de keuken blijven rondsnuffelen. Het verlangen naar kostelijk spijzen voert beroepsmusici eerst naar de keuken, maar dat toch alleen met als doel dat het opdienen van die spijzen op de allerfijnste wijze kan geschieden.”

Het boek is verlucht met tal van illustraties, waaronder een kopie van de oorspronkelijke uitgave van de tekst van Picander die Bach voor de recitatieven en aria’s gebruikte alsmede het complete libretto van de passie. Verder telt De geheimen van de Matthäus-Passion een aantal getuigenissen van musici, met name over die passages uit het werk die hen het meest boeien of ontroeren. Een daarvan wil ik u tot besluit van deze bespreking niet onthouden en dat is die van organist/pianist Leo van Doeselaar over ‘Erbarme dich…’:

“Die eerste organist moet wel bijna met stomheid geslagen zijn, toen hij direct al bij de opmaat de dramatische soloviool-passages gewaarwerd. De wiegende ondersteuning van een van de meest dramatische aria’s ooit door Bach gecomponeerd, ervaar ik bij iedere uitvoering opnieuw als iets heel bijzonders. Ook in mijn eerste jaren als continuo-spelend organist, toen ik nog niet wist dat de eigenlijke baslijn in die eerste maten gevormd wordt door de beginnoten van het koraal ‘O Haupt voll Blut und Wunden’…”

Dringend ter lezing aanbevolen!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links