Boeken

 over muziek (algemeen)

 

© Maarten Brandt, oktober 2021

 

Kent Nagano / Inge Kloepfer:
10 Lessons of my life - Was wirklich zählt

Piper Verlag Berlin 2021
ISBN 425-1-64011-380-3
208 blz., gebonden
Verkoopprijs € 22,70


De eerste maal dat ik met de dirigent Kent Nagano in aanraking kwam was eind september 1986 tijdens de persconferentie voorafgaand aan de door de KRO (nu KRO NCRV) op touw gezette Nederlandse vuurdoop van het monumentale bijkans ritualistisch te noemen muziekdrama Saint François d'Assise van de nestor der Franse avant-garde Olivier Messiaen. De eerste indruk die Nagano (uitspraak met de klemtoon op de eerste lettergreep) destijds op mij maakte was die van optimale toewijding en nederigheid. Nederigheid allerminst op te vatten in de zin van om het even welke slaafse onderworpenheid, integendeel. Maar in termen van een ultiem respect voor een wijs-en schoonheid die groter is dan hemzelf. En dan hebben we het dus over een persoonlijkheid die ook toen al - ja feitelijk van meet af aan - niets ophad met glamour en een geolied verlopend jetset-bestaan. Die kolossale Messiaen-primeur, welke voor rekening kwam van het door het wegbezuinigde Radio Kamerorkest versterkte – en eveneens opgeheven - Radio Symfonie Orkest, het met leden van het Nederlands Kamerkoor aangevulde Groot Omroepkoor en de schitterende rollen van Philippe Rouillon alias Sint Franciscus en Maria Oran als de Engel, staat nog diep in mijn geheugen gegrift. Ook het moment tegen het slot van dit ca. vijf uur durende Opus Magnum waarin opeens een stralend C-groot opdook zoals die toonsoort nog nooit had geklonken, zonder dat men de componist ook maar bij benadering een terugkeer naar onverschillig welke gelikte nieuwe spiritualiteit voor de voeten kon werpen. Een historisch moment.

Lagen
En daar zou het niet bij blijven. Want niet lang daarna hoorde ik een uitvoering door Nagano met het Radio Filharmonisch Orkest van de originele versie van de Tweede symfonie  van Willem Pijper, een live-uitzending daterend van 14 december 1985 en opgetekend in het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg. Een uitvoering die een kolossale indruk op mij maakte. En wel omdat hij lagen in die muziek wist te raken die dit monstrueus bezette stuk ver boven zijn eigen niveau uittilde. Waarbij tevens aan de balk mag dat het uiteraard heel bijzonder was dat een buitenlandse dirigent, maar in die jaren gebeurde dat in tegenstelling tot tegenwoordig wel vaker, zich niet alleen aan een substantieel Nederlandse werk waagde, maar dit dan ook nog eens op een wijze waar men slechts de grootste bewondering voor kan hebben, want met deze vertolking stak Nagano zelfs Jean Fournet, een van de zeer weinige andere dirigenten die zich over de oerversie van Pijpers Tweede ontfermde, naar de kroon. Zoveel was mij dus toen al duidelijk, namelijk dat Nagano allesbehalve tot de musici behoorde waarvan er dertien in een dozijn gaan en dat hij menige gelegenheid te baat nam om boeiende en dikwijls minder voor de hand liggende repertoiregebieden te verkennen, iets waarin hij zich van verreweg de meeste van zijn dirigerende collega's onderscheidde.

Uitstervend ras
Nagano was en is een van die persoonlijkheden voor wie dramaturgie nu eens niet de sluitpost vormt en die in dat opzicht verwant is te noemen met niet alleen Pierre Boulez, maar ook – om enkele oudere voorbeelden te noemen – Hans Rosbaud en Hermann Scherchen. Dirigenten die inmiddels bijna tot een uitstervend ras behoren en die men alleen al om die reden niet genoeg kan koesteren. Net zomin als zijn oudere kompanen dat waren is Nagano een specialist. Want hij vertolkt met een even vanzelfsprekend gebaar het grote en courante symfonische repertoire als muziek van recente tot zeer recente datum en dit veelal in uiterst prikkelende combinaties, ook al kwam hem dat wel eens op kritiek te staan. Zoals naar aanleiding van een programma met het Deutsches Symphonieorchester Berlin waarmee hij een productie deed waarin hij de Negende van Bruckner zodanig programmeerde dat Schönbergs monodrama Erwartung na het scherzo de revue passeerde en waarbij het daaropvolgende adagio het opus tot een vierdelig geheel maakte. Hoe fascinerend ook – het schreeuwakkoord in Schönbergs eenakter dat het moment markeert waarop de vrouw het levenloze lichaam van haar geliefde vindt is een onmiskenbaar duidelijke uitvergroting van de clusterachtige climax in het adagio vlak voor de verstilde coda van dit deel – dit ging Günter Wand, een van de grootste Brucknerdirigenten ooit, een brug te ver. Hij vond dat men Bruckner “aan zichzelf moest overlaten.”

Ethos
Wat daar ook van zij, hieruit blijkt dat Nagano niet alleen risico's niet uit de weg gaat en dusdoende bereid is zich kwetsbaar op te stellen, maar vooral dat het hem er om te doen is de kunst (en in dit geval dus de muziek) zodanig te presenteren dat zij die dit alles ondergaan worden uitgedaagd om zich met de grote en existentiële vragen des levens bezig te houden. En dit in het besef dat die voortdurende confrontatie mét die vragen van wezenlijk meer belang is dan het vinden van pasklare en definitieve antwoorden. Dit ethos, wat men vele musici van onverschillig welke signatuur dringend zou toewensen, is het ook waar bovenstaand – en door Inge Kloepfer in het Duits vertaalde – boek met tien levenslessen van is doordesemd. Tien levenslessen die voor een niet onaanzienlijk deel als ultieme beproevingen kunnen worden opgevat en waarvan de betekenis lang niet altijd op het moment dat ze zich voltrokken werd beseft, maar niet zelden pas met terugwerkende kracht. Het doet denken wat er in dromen en sprookjes gebeurt. Nu worden die in ons van het grofste materialisme vergeven tijdsgewricht doorgaans afgedaan als van nul en generlei waarde. Maar niets is minder waar. Want wat beide fenomenen met elkaar gemeen hebben is hun onloochenbare archetypische lading. Veelal draait het bij voorbeeld in sprookjes om opdrachten die de protagonist moet uitvoeren. Dit met gevaar van eigen leven en in ieder geval met het risico zijn of haar aanzien volledig op het spel te zetten. Want het fundamentele risico is het mislukken van alles. En toch… uiteindelijk slaagt de held erin het vege lijf te redden. Waarom? Door geen concessies te doen. Of zoals de grote kenner van mythologie in het licht van de Jungiaanse dieptepsychologie Joseph Campbell dat formuleerde “de roep om huis en haard te verlaten te herkennen en daar vervolgens aan te gehoorzamen en naar te handelen”. Met andere woorden, door bereid te zijn alles op het spel te zetten - en dit tegen wil en dank - met als enig doel zichzelf opnieuw uit te vinden. Wie de kunst verstaat die lessen te leren en vervolgens te doorleven wordt nederig in de zojuist omschreven zin. Die beseft dat dienen, in onderhavig geval van de muziek, de opdracht is en niet om die te misbruiken om het eigen ego op te vijzelen.

Finale vragen
Een van die grote lessen is die welke Nagano van Leonard Bernstein mocht ontvangen. Op een gegeven moment spelen Bernstein en eerstgenoemde à quatre mains een passage uit Tsjaikovski's Pathétique , een repertoirestuk bij uitstek en waarvan men bij oppervlakkige beschouwing mag verwachten dat deze de uitvoerenden niet voor onoplosbare vragen zou stellen. Maar wat blijkt? Bernstein maant Nagano te stoppen. “Waarom heb je daarnet een fis gespeeld?” “Omdat die daar staat”. “Weet je dat zeker?” vraagt Bernstein. Er ontstaat een enorme spanning. En ook angst bij Nagano om een verkeerd antwoord te geven op deze hamvraag. Maar nu het verrassende einde van deze kwestie. Noch Nagano, noch Bernstein vermogen deze heikele problematiek te klaren. Over deze en andere zaken draait het in de kunst, dat wil zeggen wanneer men zich daar echt serieus in wil verdiepen. Het bekende blijkt bij nader inzien helemaal niet zo bekend te zijn. Er zijn altijd finale vragen die ons tegen wil en dank intimideren en waarop men uiteindelijk het antwoord schuldig moet blijven. Het is net als in de brief van de Franse Verlichtings-filosoof Denis Diderot aan Sophie Volland over de vraag hoe het kunstwerk ‘sui generis' te benaderen. Eerst verkeert men in volledige duisternis, vervolgens bereikt men via allerhande omtrekkende bewegingen het volle licht waarin het kunstwerk kan worden gadegeslagen en wanneer dat laatste eenmaal het geval is, dan is er opnieuw die duisternis. En dit geldt, om ons nu tot de muziek te beperken, evengoed voor Bach, Boulez of Tsjaikovski. Men is er nooit. Telkens opnieuw doemen nieuwe onvermoede lagen en betekenissen op en wijkt het antwoord op de vraag gelijk de horizon voor de blik, de horizon waaraan, alle pogingen ten spijt, nooit en te nimmer voorbij kan worden gegaan.

Visioenen
Trouwens, over Boulez gesproken, ook met hem stond Nagano de nodige keren in nauw contact. Tijdens een van de ontmoetingen komt de Franse meester te spreken over Le marteau sans maître een van de klassiekers uit de naoorlogse avant-garde en daterend uit 1955. Boulez tegen Nagano: “Het laatste waarin ik ben geïnteresseerd is wel de beperking van de klankmogelijkheden als gevolg van het gebrek aan ervaring van de instrumentalisten (…) bewust als ik mij was van hoe ik het stuk wilde horen en hoe ver dit in 1955 nog was verwijderd van mijn klankideaal.” Dit spoort overigens geheel met een van de interviews, gepubliceerd in het boek Wegen naar Boulez van ondergetekende: “Als je per se authentiek wil zijn moet je, wat te krankzinnig voor woorden is, terug naar ‘het stenen tijdperk' (…) toen de xylofoon, xylorimba en vibrafoon altijd met in elke hand een stok werden bespeeld, een situatie die tot 1958 duurde. Nu is het gelukkig de normaalste zaak van de wereld dat dergelijke instrumenten met vier stokken (dus in elke hand twee) worden bespeeld. Daardoor ontstaat een zowel preciezere als flexibelere realisatie van het notenbeeld.”

Dit betekent geenszins dat Nagano tegen de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk is, zo lang dit maar niet in dogmatisme ontaardt. De traditie is, om weer Boulez te parafraseren, geen aaneenschakeling van gestolde momenten uit het verleden, maar een dynamisch en dus voortstuwend proces waarbinnen alles met alles samenhangt en er constant sprake is van evolutie. Niet alleen wat de ontwikkeling van het componeren betreft, ook en vooral waar het draait om de uitbreiding van de instrumentale mogelijkheden. Want zoveel is ook duidelijk, de visioenen die de componisten, althans de componisten die er echt toe doen, hadden tijdens het creatieve proces dat leidde tot het ontstaan van hun werk, waren hun tijd doorgaans ver vooruit. De geschiedenis leert dit keer op keer. En dit tot op de dag van vandaag.

Deemoed
We hadden het net over sprookjes en het feit dat daarin van de held of protagonist het schier onmogelijke wordt gevergd. Een sterk tot de verbeelding sprekend voorbeeld is in dit verband de levensles die Nagano van de operadirigent, impresario en regisseuse Sarah Caldwell (1924-2006) heeft geleerd. Caldwell was compromisloos en eiste van iedereen het uiterste, en dus ook van Nagano die haar de nodige tijd assisteerde en tijdens die harde leerschool de kneepjes van het vak tot in de verste uithoeken leerde. En dit ook nog eens tegen een zeer schamel salaris. Het trefwoord waaronder deze beproevende periode zich bij uitstek laat scharen is: deemoed. En dat brengt ons dan weer bij die nederigheid. Bij een van de gelegenheden moest Nagano binnen een mum van tijd een stuk muziek arrangeren voor Offenbachs opera Orpheus in der Unterwelt . Alles ging goed, behalve dat Nagano onder de druk der omstandigheden was vergeten de juiste transposities voor de trompetten te noteren, met tijdens de repetities alle rampzalige gevolgen van dien. Hij werd door Caldwell op staande voet ontslagen. Wanhopig droop hij af, in de veronderstelling verkerend dat hij zijn muzikale loopbaan wel zou kunnen vergeten. Maar Caldwell zou Caldwell niet zijn als ze tegelijkertijd niet begreep dat haar assistent uit het goede hout was gesneden. Alleen liet ze dat toen even niet merken. Maar wat geschiedde? De volgende nacht ging de telefoon en klonk de zin waarmee ze Nagano altijd van het bed lichtte (van slapen kwam nooit veel tijdens de periode waarin hij voor Caldwell werkte) “Kent, we need you here at the Opera. Now!” Een harde les, dat zeker, maar dan wel een van de soort die iemand moreel sterker dan ooit uit het strijdperk te voorschijn doet komen.

Uit dit alles en meer blijkt dat het Nagano bepaald niet is komen aanwaaien. Zeker hij is een enorm en uitermate veelzijdig talent. En al vanaf den beginne veelbelovend. Maar geen wonderkind. En allerminst iemand die uit was op gelikte cosmetica en laat staan: uiterlijk vertoon. Dat blijkt tevens uit de lessen die hij van Yvonne Loriod, Alfred Brendel, Frank Zappa, Richard Trimborn, Jean-Pierre Brossmann (de kunst moet het primaat hebben en dan pas het geld dat er komt als de plannen maar ambitieus en overtuigend genoeg zijn; kom daar nu eens om!), Björk (een zangeres van buiten het klassieke circuit die voor Nagano de gedroomde vertolkster bleek van Schönbergs Pierrot lunaire ; de les is hier niet alleen het accepteren van de rol van het toeval, maar ook de durf om zich buiten de geijkte paden te begeven) en Donald Arthur Glaser mocht opsteken.

Het boek is zeer helder geschreven en de inhoud is dermate spannend dat het een echte pageturner kan worden genoemd. Niet alleen voor de muziekliefhebber is dit een zeer boeiende uitgave, ook en vooral voor diegenen die de muziek als hun vak hebben gekozen is 10 lessons of my life – Was wirklich zählt verplichte kost.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links