Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, november 2024
|
||
Dit zoveelste boek over Tsjaikovski is niet het zoveelste boek over de componist. Sinds zijn dood is zijn werk, zonder dat hij daarop uit was, de speelbal geworden van veel van wat de twintigste eeuw bepaald heeft. Was Tsjaikovski van een minder kaliber geweest, dan was hem dit waarschijnlijk niet overkomen. De strijd om zijn muziek gaat door tot op dit moment en dit boek verdient in die geschiedenis een vooraanstaande plek. Tijdens zijn leven was de grote vraag of hij meer een Russisch georiënteerde componist was (wat men vooral in West-Europa vond) of een meer op het westen gerichte (wat velen in Rusland dachten). Zijn ongekende populariteit en grote aanzien maakte aan die controverse een einde: de kwaliteit won het van de hokjesgeest. Diezelfde ‘oplossing' was er voor zijn nieuwe status vlak na zijn dood. Tijdens zijn leven was hij vooral bekend om de vele korte werken in de genres van de sociale laag waaruit hij voortkwam en waarin hij zich thuis voelde (de aristocratie): pianomuziek, kamermuziek en liederen. Zijn weinige langere werken als concerten en symfonieën waren aanzienlijk minder bekend. Hoe expressief ze ook heetten te zijn, ze golden ook als uiterst beheerst. Dat veranderde kort na zijn dood in 1893 toen het proces tegen de schrijver Oscar Wilde vanwege homoseksuele handelingen het beeld van de componist, van wie intimi uiteraard al jaren wisten dat hij een homo was, deden kantelen van een beheerste natuur in een karakter dat zijn instinct met moeite de baas was wat resulteerde in het idee dat zijn muziek niet zozeer expressief maar hyper-expressief was, om niet te zeggen excessief – en daarnaast: niet van het hoogste niveau. Homoseksualiteit was taboe en het idee van een over-emotionele natuur wiens muziek volgens westerse spraakmakers niet tot het hoogste echelon behoorde was de standaard, vooral buiten Rusland. Het directe en over-emotionele karakter van zijn muziek maakte hem geliefd bij een groot publiek, zij om een klein aantal grote werken. Die situatie veranderde rond 1980. De groeiende acceptatie van homoseksualiteit in het westen had tot gevolg dat allerlei overleden homo's (niet alleen Tsjaikovski, ook Poulenc, Schubert, Henze en Händel) alsnog hun coming out beleefden, alsof zij in hun situatie hun geaardheid net zo ondergingen als diverse homo's tegenwoordig. En zoals wel vaker wanneer één aspect wordt ontdekt, lijkt dit aspect een tijdlang het belangrijkste, zo niet het enige. Hoe dit enige functioneert naast andere eigenschappen raakt ondergesneeuwd, zozeer dat men bij lezing van een recente biografie van Poulenc geneigd is te denken dat de man van beroep homo was en in zijn vrije tijd wat componeerde. Zover gingen ook de eersten die Tsjaikovski's homoseksualiteit resoluut in de schijnwerper plaatsten. Peter Schat en Gerrit Komrij verwerkten het in hun opera Symposion en Arthur Japin deed het in zijn roman Kolja die hij nu omwerkt tot een libretto waarbij Bob Zimmermann de muziek zal schrijven. Daar kwamen twee reacties op. De meest conservatieve reactie van buiten de wetenschap kwam van Poetin die net als de communistische machthebbers homoseksualiteit veroordeelde als westerse decadentie en de componist bovenal zag als een heroïsche Rus. Tjaikovski's banden met de aristocratie waren voor de communisten tot 1940 nog een probleem, maar voor Poetin niet meer. De wetenschappelijke reactie kwam in de vorm van een groot essay van de musicoloog Richard Taruskin die Tjaikovski vooral zag als een klassiek georiënteerde componist met een verfijnde smaak in vorm en expressie die niet toevallig Mozart koesterde als zijn favoriete componist. Simon Morrison, een Amerikaanse leerling van Taruskin, gaat hierop door. Hij ziet de componist als een zeer veelzijdig mens (met bekende en onbekende karaktertrekken en composities) en probeert Tsjaikovski's reacties op zijn omgeving te beschrijven. Morrison publiceerde eerder uitvoerig over Prokofjev, Rimski-Korsakov en Russische opera (en Roxy Music en Stevie Nicks!) en gelooft in de kracht van het genie met aparte streken dat met zijn kunst bergen kan verzetten. Het resultaat is een boek voor ‘Tsjaikovski-gevorderden'. De ‘beginners' kunnen terecht bij een boek als dat van de Engelsman Clive Brown waarin bijna alle toetsbare levensfeiten chronologisch geordend zijn en vrijwel alle composities kort en bondig worden besproken – er bestaan van dit boek twee versies: een lijvige in twee delen en een uittreksel in één. Morrison noemt Browns boek een kroniek, Morrisons boek is dat bepaald niet. Hij veronderstelt veel als bekend (het boek bevat geen notenvoorbeelden), gooit schijnbaar onbekommerd alles door elkaar, behandelt lang niet alle composities (bijvoorbeeld het Vioolconcert zeer kort), vindt sommige onbekende werken (met name opera's, het Tweede pianoconcert, enkele ouvertures) minstens zo belangrijk als enkele zeer bekende (Vierde, Vijfde en Zesde symfonie, Eerste pianoconcert) en zwijgt over andere (vrijwel de complete liederen en kamermuziek). Ook over het leven is hij selectief. Thema's als Local and Regional Matters, Nationalism, Imperialism, Matters of Life and Death (de titels van de hoofdstukken) lijken hem meer te interesseren dan de expliciete polemiek tegen de dominante visie van de laatste veertig jaar, al is zijn boek impliciet dat in alle opzichten. De componist was als Morrison veeleer misogynist dan homoseksueel, overgevoelig met een afkeer van alledaagse praktische aangelegenheden, had veel gevoel voor humor, hield van een goed glas, verkeerde graag in de hoogste kringen, was bij voorkeur in het gezelschap van mannen die net zo apart waren als hij en kon evengoed zeer gedisciplineerd zijn (hoe krijgt men anders zo'n groot oeuvre op papier) als stuurloos en onberekenbaar. Hij stelde de klassieken boven de romantici, bekommerde zich meestal niet om wat anderen van hem en zijn werk vonden. Morisson husselt niet alleen deze onderwerpen door elkaar, hij schrijft afwisselend journalistiek en wetenschappelijk, heeft gevoel voor stijl en lijkt net als zijn onderwerp gedreven door onafhankelijkheid, karakter, kennis en kwaliteit. Een Engelse recensent noemde het boek ‘enjoyable', iets wat in zekere zin ook geldt voor het onderwerp. Waar vindt je deze mededeling (en waar heeft Morrison die vandaan en waarom kent bijna niemand die?) Iedereen weet dat Nikolai Rubinstein aanvankelijk zeer kritisch stond tegenover het Eerste pianoconcert (wat de componist in een crisis deed belanden), maar dat hij later veel positiever reageerde. Morrison heeft daar wel een verklaring voor. Rubinstein was tegendraads en onhandelbaar als hij nuchter was, maar prettig en redelijk na heel wat glazen. Tsjaikovski wist dat en maakte de fout Rubinstein hem het manuscript te laten zien toen hij .. was en was gelukkig zo verstandig het concert opnieuw te laten zien toen Rubinstein behoorlijk aangeschoten was. Dat soort informatie gaat hand in hand met culturele vergezichten, analyses van de noten en een inkijkje in de karakters van de hoofdrolspelers die hun streken bij voorkeur niet verhullen, iets waar Morrison merkbaar van geniet. Zijn boek oogt als een persoonlijk document, maar wie de geschiedenis van de Tsjaikovski-receptie kent, weet beter. Vele citaten kunnen dienen als voorbeeld, onder meer als Morrison verwijst naar zijn andere interesses, met name Russische opera. De laatste regels van het boek, wanneer de componist net zijn meest tragische symfonie de Pathétique heeft gecomponeerd en uitgevoerd en kort daarop onverwacht is overleden waarbij Morrison de homoseksualiteit anders dan tussen 1980 en 2020 niet ter sprake komt (de componist was nog vol leven en wist tegelijk dat de dood elk moment kon komen) zijn te mooi om te missen. ‘In his final works, meters are scrambled and gestures displaced over the registers before fading into nothingness. The Pathétique exemplifies the trend. There is no escaping death, Tchaikovsky despaired, but there is a means of escaping life, at least the rudderless day-to-day of a humdrum, banally punitive, unoriginal mode of existence. Through music.' index | ||