Boeken

 over muziek (algemeen)

 

© Emanuel Overbeeke, augustus 2024

 

Matthew D. Morrison: Blacksound - Making Race and Popular Music in the United States

University of California Press (2024)
ISBN 978-0- 520-39059-1
304 blz., paperback


De trouwe volger van deze website zal ongetwijfeld denken: waarom op deze site, in principe gewijd aan klassieke muziek, aandacht voor een boek over populaire muziek? De antwoorden zijn talrijk. Het eerste is dat de afstand tussen klassieke en populaire muziek kleiner is dan vaak wordt gedacht, zowel in stilistisch als sociaal opzicht, bezien vanuit een kleine en een grote afstand in tijd en plaats, zowel binnen als buiten de VS. Het boek van de zwarte Amerikaanse musicoloog Morrison (die zijn boek expliciet ziet als een bijdrage aan de sociale strijd van zijn soortgenoten) beschrijft de ontwikkeling van de populaire muziek in de VS, gemaakt door zwarten tussen de eerste helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste. Ook al gaat het hem op muziek van tot slaaf gemaakten en daarmee in principe om muziek van niet-blanken, stilistisch zijn er verwantschappen met ‘blanke muziek' die Morrison slechts kort beschrijft omdat de sociale aspecten hem meer boeien. Volgens de flaptekst van de uitgever is het de eerste uitvoerige studie over dit onderwerp, wat vreemd lijkt als men ziet hoe lang en imposant het notenapparaat en de literatuurlijst zijn. Probeert men het in het boek veelbesproken racisme enigszins te relativeren (door te beseffen dat minachting van muziek op sociale gronden helaas geen exclusief Amerikaans verschijnsel is), dan blijkt dat stilistisch gezien tussen zwarte en niet-zwarte muziek ook overeenkomsten bezien. Dat bleek vooral toen sommige zwarte musici populair werden, niet alleen doordat ze uiting gaven aan het levensgevoel van zwarten maar ook doordat ze met hun muzikale middelen inspeelden op de gedachten en gevoelens van hun lusteraars die niet allemaal zwart waren. Wie bij deze toenadering meer ‘inleverde' laat Morrison in het midden, maar de paar muziekvoorbeelden in het boek geven aan dat de ‘concessie' van beide kanten kwam.

Het succes van sommige musici bracht diverse blanken ertoe deze muziek in te palmen. Een van de middelen daartoe was het auteursrecht. Kon men voor mondeling overgebrachte muziek geen geld vragen behalve dan bij een optreden, dat kon wel met genoteerde muziek. De ontstane stilistische toenadering werd economisch geëxploiteerd met als primair doel de onderdrukten onderdrukt te houden (anders gezegd: inkomsten uit muziek en uitvoeringen kwamen niet terecht bij de musici) waarbij zoals te verwachten racisme een grote rol speelde, al weet iedereen dat dit inpalmen ook buiten Amerika en onder blanken op grote schaal voorkomt. De conclusie van het boek waarin Morrison schrijft over de rechten op de muziek van soulzanger Marvin Gaye en de strijd die zijn erven hierover voerden, geeft aan dat de negentiende-eeuwse sentimenten op dit punt in Amerika helaas nog welig tieren.

Voor Morrison is de geschiedenis die hij goed beschrijft in de eerste plaats sociale geschiedenis. In een land waar het racisme vrees ik veel erger is dan hier en vooral veel meer is geworteld in de cultuur (ik hoorde laatst een Nederlandse Amerikakenner verklaren dat de meerderheid van de Founding Fathers van de Amerikaanse staat merendeels slavenhouders waren), is zijn standpunt volstrekt begrijpelijk, net als zijn opvatting dat ras in de eerste plaats een sociale aanduiding is. Hoe hij daarmee staat binnen het debat over racisme, weet ik niet, maar het wijkt grondig af van dat van Europeanen, zeker de ouderen, voor wie racisme waarschijnlijk in de eerste plaats een genetisch fenomeen was, al had die opvatting van racisme uiteraard ook sociale consequenties.

Het boek is niet alleen aan welkome bijdrage aan de bestudering van populaire muziek, zeker die uit de negentiende eeuw, het is ook illustratief voor veel musicologische publicaties van de laatste dertig, veertig jaar. Het boek is, hoe gesublimeerd ook, een onderdeel van de strijd van groepen om erkenning, onder meer door aandacht te vragen voor hun muziek die primair wordt gezien als een sociale uiting. Enerzijds is die strijd rechtvaardig, anderzijds is er de neiging bij soms sympathiserende onderzoekers (soms onuitgesproken, soms openlijk) om de samenleving te zien als een strijd tussen groepen in plaats van als een cultuur waarin individuele uitingen op hoog niveau mensen in staat stellen sociale en culturele grenzen te overstijgen. Wie dit nu beweert, krijgt vermoedelijk het verwijt dat dit een achterhaald wetenschappelijk idee is, afkomstig uit de tijd waarin men vooral keek naar de Grote Mannen en niet of nauwelijks naar hun sociale en culturele dimensie. Sindsdien is er gelukkig veel meer aandacht voor de context, maar dat doet niets af aan het feit dat sommige mannen (vrouwen soms ook) zeer groot zijn en daarmee iets bereiken dat de mindere goden niet voor elkaar krijgen. Het doet ook niets af aan het feit dat hun grootsheid vaak zit in het baanbrekende van hun kunst. Wie een boek wil maken over ‘de tijd van Beethoven' (hetzelfde geldt voor ‘de tijd van Elvis Presley') doet die tijden zeer tekort door alleen maar te letten op deze twee musici. Omdat we die twee nog wel kennen en van de rest vrijwel niemand, kan de misvatting ontstaan dat deze twee representatief waren voor hun tijd, alsof iedereen in de jaren vijftig serieel componeerde en iedereen in de jaren zestig achter Provo aanliep. Dat zijn ze nu juist niet. De rest was veel representatiever van hun cultuur dan de weinigen die we nog kennen. De grootheden reduceren tot primair exponenten van hun cultuur is in zekere zin hen beroven van dat wat hen echt interessant maakt; de permanente fascinatie die uitgaat van hun werk, ook in hun niet-oorspronkelijke omgeving. In onze conservatieve tijd is het dan ook geen toeval dat er veel aandacht is voor componisten die in een zogeheten overwegend rebelse tijd in de kern behoudend componeerden. De volgende stap in het onderzoek is de erkenning dat de rebellen veel gemeen hebben met de behoudenden, maar dat dit niets afdoet aan het kwaliteitsverschil. Zover is de wetenschap bij veel musici nog niet, simpelweg omdat wetenschap voor een deel ook wordt gestuurd door maatschappelijke factoren waarin erkenning en miskenning (on)uitgesproken een enorme rol spelen. Dat kunst niet alleen expressie is van die contextuele factoren maar er ook een andere blik opwerpt, is voor bijna iedereen een vreemde gewaarwording.

Het boek van Morrison is behalve een pleidooi voor zwarte kunst ook een pleidooi voor een meer inclusieve benadering van genres. In boeken over popmuziek, niet alleen de populaire, treft vooral de aandacht voor persoonlijke en culturele achtergronden, de behoefte aan nadrukkelijke expresse en daarmee de wil zich te onderscheiden van anderen. Het resultaat is vaak een zeer selectieve beschrijving van iemands muziek. Zelden leest men dat de kracht van iemands werk zit in de veelzijdigheid en het ongrijpbare, voor een deel omdat dit wetenschappelijk onmogelijk is, voor een deel omdat men niet kan of wil erkennen dat juist die veelzijdigheid en dat ongrijpbare maken dat kunst meer is dan een illustratie of intensivering van een persoonlijke of sociale boodschap. Ook Morrison gaat aan dit aspect voorbij.

Om het helemaal in politieke hedendaagse termen te zeggen: terwijl men buiten de wetenschap vaak zich terecht zorgen maakt om de polarisatie in de samenleving en de bedreiging van liberale waarden van buiten af en binnen uit, lijkt binnen de wetenschap niet de democratie en de open samenleving maar de dictatuur en de gesloten samenleving zo niet dan norm dan toch het uitgangspunt. (Het kan geen toeval zijn dat dit boek verscheen bij de University of California Press, waarvan de redacteur van de afdeling muziek, Richard Taruskin, tijdens de koude oorlog ideologisch gevormd werd en jarenlang hamerde op het belang van de politieke context, alsof de ervaringen die hij had opgedaan als bezoekend student in de Sovjet-Unie veel bepalender waren voor zijn wereldbeeld en wetenschappelijke instelling dan zijn verblijf in het westen.) Enerzijds komt dat voort uit de aard van de wetenschap: beschrijvingen geven van en patronen zoeken binnen een zo groot mogelijk deel van de werkelijkheid, anderzijds ruimte laten voor twijfel en nieuwe inzichten. In de praktijk moet het tweede voortdurend worden bevochten op het eerste, hoe wetenschappelijk verantwoord wetenschappelijke publicaties ook ogen. Morrison ziet zijn boek teveel als een bijdrage aan de emancipatie van zwarten om zich voor het tweede helemaal open te kunnen of willen stellen (die openheid veronderstelt ook dat men sociale en culturele verschillen kan relativeren), maar hij is zich blijkens passages over muzikale assimilatie en sociale ontwikkelingen gelukkig zeer bewust van de spagaat die de wetenschap gunstig onderscheidt van de buitenwereld.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links