Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, augustus 2024
|
||
PS Inleiding Ook in het buitenland wordt de overstap gemaakt. Vestdijk heeft een collega in Milan Kundera - en Schönberger lijkt op Paul Griffiths. Kundera heeft vorig jaar zijn pen definitief moeten neerleggen (hij werd 94), maar Griffiths (76) gaat onverstoorbaar door. In 2020 verscheen zijn voorlaatste boek, een roman over het fictieve bezoek van Beethoven aan Amerika in 1837 (in reactie hierop verklaarde Griffiths dat de componist op dat moment verkeerde in zijn vierde fase). Die roman is niet zijn jongste publicatie. Op zijn website bespreekt hij actualiteiten als cd's, concerten en sterfgevallen. Zo herdacht hij Reinbert de Leeuw met de volgende tekst: “Bang on the nail and large-spirited, his recordings matter. Messiaen, Ligeti, Kurtág, Ustvolskaya, Birtwistle, Gubaidulina, Vivier. And going back further, Satie. The irresistible impact of the gestures, the immense scope. He was a quietly startling conductor, a quietly startling pianist. He was also a quietly startling composer, even if, for a very large part of his life, a composer in absentia. He made his farewell in 1973 with an Abschied for orchestra, and stayed silent for forty years, until making a mighty return with another big orchestral piece, Der nächtliche Wanderer, one of the few great achievements of this little century.” Deze tekst is de huidige Griffiths in een notendop: bondig, prachtig formulerend, informatief en opiniërend, zonder veel feitelijke onderbouwing maar met gevoel voor stijl en mysterie. De huidige Griffiths is anders dan de jonge. Zijn vroegste vruchten van fictie ontstonden eind jaren tachtig en zijn laatste omvangrijke non-fictie boek dateert van 2006. Deze jaartallen duiden op veranderde prioriteiten. Ondanks zijn ontwikkeling die iedereen kan volgen, leest men gewoontegetrouw zijn zakelijke werk om de inhoud (waarbij steeds de opmerking gemaakt wordt dat hij zo prachtig schrijft) en zijn fictie als een boeiend verzinsel (waarbij telkens de verzuchting klinkt dat hij zijn onderwerp zeer goed kent). Van zijn boek Modern music: The avant-garde since 1945 bestaan drie edities (uit 1981, 1995 en 2010) die gelden als basisliteratuur op dit terrein. De roman over Beethoven is bejubeld als fictie en voor zover ik weet niet besproken door Beethoven-kenners. Men kan zich ook afvragen: wat is in zijn werk de relatie tussen beide terreinen? De feiten voorop Die combinatie van eigenschappen kwam hem zeer van pas bij het schrijven van de reeks monografieën die ontstonden tussen 1978 en 2003 (over achtereenvolgens Boulez, Cage, Maxwell Davies, Bartók, Messiaen, Ligeti, Stravinsky en Barraqué naast studies over elektronische muziek en het strijkkwartet). Is zijn eerste boek Modern music: A concise history from Debussy to Boulez uit 1978 een soort introductie zonder veel analyses en vergezichten, meer voor geïnteresseerde leken dan volleerde specialisten, de monografieën zijn ook bestemd voor kenners. Hij geeft notenvoorbeelden, analyses waarin hij details behandelt als pars pro toto en schuwt het jargon niet. De esthetische vergezichten staan daardoor niet ver van de noten, maar lezen als vanzelfsprekende conclusies dan wel uitgangspunten. De keuze van de besproken details lijkt willekeurig omdat hij niet altijd de gebruikelijke paden volgt. Hij reageert op bestaande literatuur door bewust andere aspecten dan gewoonlijk te behandelen (de studie van analyse en geschiedenis is per definitie selectief). Bij Boulez kijkt hij verder dan de reeksentechniek, bij Messiaen besteedt hij veel aandacht aan diens omgang met de tijd, bij Stravinsky zoekt hij naar de constanten binnen een zeer gevarieerd oeuvre (nu volstrekt gewoon, destijds nog niet helemaal) en bij Bartók kijkt hij verder dan de omgang met volksmuziek. Hoewel Griffiths' hart duidelijk ligt bij de moderne tijd, lijkt hij in de jaren voor Debussy evenzeer thuis. Het strijkkwartet van voor 1890 behandelt hij niet wezenlijk anders dan de latere componisten en de elektronische muziek. Met de kennis van zijn latere fictiewerk kan men al kleine vooruitwijzingen signaleren, niet zozeer in de thematiek als wel in de stijl. Hij houdt van spanningsvolle, om soms te zeggen cryptische mededelingen. Soms wordt het raadsel opgehelderd, soms laat hij het intact. Enkele voorbeelden. Over Bartóks eerste vrouw schrijft hij: ‘Márta Bartók is an enigmatic figure. The few fotographs of a simple, smiling girl say nothing; even the date of her marriage is a matter of doubt.' De Amerikaanse pianist Paul Jacobs, in de jaren vijftig wonend en werkend in Parijs heet in het boek over Barraqué ‘An American in Paris'. Zulke zinnen en uitdrukkingen zijn ook te vinden over de muziek. Over Barraque's Pianosonate: “[the] rhythmic notation – omitting time signatures (as you had in the piano fragments and the string quartet of 1949, they would have indeed been irrelevant to the flow), including only the minimum and not always following correct vertical alignment – is partly to blame, and to these obstacles were added others when the music was published.)” Over Paul Jacobs, een ten onrechte vergeten grootheid : “a pianist who might have given the Sonata a vital start.” De openingszin van het boek over het strijkkwartet luidt: “The search for the origins of the string quartet is as vain as to search for the origins of man, and for similar reasons.” En deze over de scandaleuze première van Stravinsky's Sacre du printemps: “The Rite was soon [after the premiere in 1913] repeated as a concert piece throughout the western world, whereas Berg's Altenberg Songs were not attempted again until 1952 (and then succesfully, the age of scandal being over).” Van feit naar fictie Niettemin zijn de libretti uitstekend te plaatsen in de ontwikkeling van Griffiths als schrijver. Met de jaren groeide zijn fascinatie voor literaire middelen en kregen deze procedés de overhand op de inhoud en daarmee in de genres waarin die inhoud centraal staat. Zijn laatste boek over een ‘zakelijk' onderwerp is zijn Concise History of Western Music. Omdat die geschiedenis al vele malen beknopt is beschreven, zocht Griffiths het originele onder meer in de titels van de hoofdstukken (elke periode aldus Griffiths kenmerkt zich door een specifieke omgang met tijd) en in inzichten in tijdvakken niet louter exclusief vanuit een componist. Bijvoorbeeld: “The correspondence between Bach and new music was further demonstrated in a 1955 recording of the Goldberg Variations [van Glenn Gould ] having somewhat Boulezian qualities of structural clarity, independent thought and indeed atomized sound.” (blz. 284). Nog juister en nog algemener is deze zin: “Linear narrative has its limits.” (blz. 299) Een jaar eerder verscheen een bundel met muziekkritieken, The substance of things heard. Griffths werkte onder meer als criticus voor The Times, The New York Times en The New Yorker en was in hoedanigheid verplicht precies aan te geven hoe een werk is en wat hij daarvan vond. Dat deed hij zonder al te veel jargon, maar met opmerkingen over de structuur en karakter van composities zonder veel psychologiseren en esthetiseren. Vaak was verslaggeving belangrijker dan beoordeling. De literatuur en de retoriek zitten zozeer in Griffiths' bloed dat hij stijlmiddelen steeds minder opzichtig gebruikt, mede omdat hij die door en door beheerst. De fictie voorop In Griffiths' jongste twee boeken (beide romans) domineert het spel tussen helderheid en raadsel. The Tomb Guardians uit 2021 handelt over schilderijen die gestolen zijn en die een afbeelding geven van soldaten die geacht worden het graf van Christus te bewaken. Gesprekken tussen kunsthistorici op een uiteraard academische toon worden afgewisseld door gesprekken tussen de bewakers op een toon die sommigen normaal noemen. Volzinnen en elliptische mededelingen gaan hand in hand, evenals cursief en romein geschreven zinnen. De postmoderne trucs inzake de compositie dragen bij aan een veelkleurig betoog alsof hij met literaire middelen de beperkingen van een lineair narratief rigoureus wil overstijgen. Mr. Beethoven index | ||