Boeken over muziek (algemeen)
© Emanuel Overbeeke, december 2024
|
||
In 1995 verscheen van de Amerikaanse musicoloog Richard Taruskin een bundel artikelen gewijd aan de HIP, de inmiddels ingeburgerde afkorting voor de Historically Informed Performance Practice. Ook al kon men destijds Taruskins teksten kennen omdat vele ervan eerder waren gepubliceerd, het boek sloeg in als een bom – en niet tot ieders genoegen. De ‘authentiekelingen' die graag geloofden dat zij oude muziek zoveel mogelijk uitvoerden volgens de richtlijnen van de componist en daarin meer respect voor de componist toonden dan hun voorgangers, werden hardhandig met de neus op het feit gedrukt dat uitvoering van oude muziek altijd een combinatie is van reconstructie en interpretatie en dat het tweede de doorslag geeft. Taruskin kreeg uiteindelijk unaniem gelijk, wellicht ook omdat iedereen erkende, waarschijnlijk niet altijd van harte, dat elke uitvoering is gekleurd door de bril van de uitvoerder en dat het illusie is te denken dat de huidige tijd zich aan deze wet zou kunnen onttrekken, hoeveel respect we ook tonen voor de bronnen. Maar al geven wij nu Taruskin gelijk, hij had niet het laatste woord. Ten eerste omdat zijn inzicht uitsluitend voor puristen pijnlijk en verrassend is, maar ook omdat hij in zijn boek vele vragen onbeantwoord liet. Enkele van die vragen komen aan bod in de nieuwste boek van de Leuven University Press waarin een keur aan auteurs aan de hand van vele onderwerpen uit diverse eeuwen in wezen toeschrijven naar de onuitgesproken leidraad van het boek: een authentieke uitvoering is onmogelijk, domweg omdat componisten nooit alles in hun partituur aangeven. En zelfs als ze veel voorschrijven, is er nog steeds een grote ruimte waarin de vertolker moet kiezen. Neutraliteit en onpersoonlijkheid zijn geen oplossingen, zelfs onmogelijk en uit den boze. Liever een uitgesproken persoonlijke keuze dan de schijn van objectiviteit. Claire Lesser licht dit toe aan de hand van partituren van Stockhausen en Cage die de musicus dwingen keuzes te maken, maar het probleem speelt denk ik bij elke muziek waar een vertolker aan te pas komt. Een andere manifestatie van dit gegevens is onder meer het hoofdstuk van Camilla Köohnken over de relaties tussen Beethoven en Liszt: de directe relatie doordat zij zich één keer troffen waarbij de oudere meester de jongere uit bewondering een kus zou hebben gegeven, en de indirecte doordat historisch gesproken tussen hen nog Carl Czerny stond, leerling van Beethoven en leraar van Liszt, die de ideeën van zijn meester of incompleet of met varianten of op beide manieren ‘doorgaf' waardoor het idee van een continue uitvoeringstraditie op zijn minst ter discussie wordt gesteld. Een ander voorbeeld is de uitvoeringstraditie van Schumanns Celloconcert. Kate Bennett Wadsworth bespreekt diverse interpretaties waarvan sommige zijn vastgelegd op geluidsdragers en andere voor 1900 zijn beschreven. Haar conclusie is zonneklaar: de scheiding tussen de bron en de traditie in wezen onhoudbaar omdat elementen uit de traditie zozeer verweven raken met de bron dat de twee soms onafscheidelijk worden. In dezelfde geest is ook de bijdrage van George Kennaway over het lot van negentiende-eeuwse teksten in de twintigste eeuw. Het idee dat veel musici voor 1920 zeer vrij met de partituur omgingen en dat daarna gaandeweg de notie van Werktreue ingeburgerd raakte, is om allerlei redenen onhoudbaar. Ten eerste omdat al voor 1920 musici wilden spelen naar de letter (wat een zeer flexibel begrip bleek) en ten tweede omdat nog steeds voor veel musici een ‘verantwoorde editie' niet het laatste maar het eerste woord is. Kennaway verbindt de opvattingen over Werktreue met de fenomenen katholiek en protestant. Katholiek is voor hem de erkenning dat een musicus evenzeer reageert op de traditie als op de bron terwijl protestanten de illusie hebben terug te kunnen keren naar de bron. Gelukkig beseft Kennaway dat die tegenstelling niet zwartwit is, maar in essentie heeft hij gelijk. De HIP getuigt van een protestantse opvatting over geschiedenis, net zoals ik geloof dat Taruskins visie op de historische uitvoeringspraktijk voortkomt uit zijn joodse, anti-messianistische identiteit waarmee hij zich wezenlijk onderscheidde van een christelijke positivistische kijk op de geschiedenis. Hoe meer de auteur van een bijdrage vanuit deze kijk op de geschiedenis een onderwerp bespreekt, hoe duidelijker de tekst. Andere hoofdstukken die enigszins buiten dit thema staan, zijn niettemin zeer interessant, maar om een reden die enigszins deze artikelen buiten het boek plaatsen, zoals een tekst over de relatie tussen Maurice Ravel en Edgar Allan Poe en één over achttiende-eeuwse Franse liedjes. De Leuvense bundel nodigt uit tot vervolgonderzoek op allerlei terreinen. Het eerste is de positie van musicus die veel beslissingen moet nemen omdat de partituur weinig aangeeft. Dat geldt niet alleen bij muziek uit middeleeuwen en renaissance, hier besproken door Björn Schmelzer, dirigent en artistiek leider van het ensemble Graindelavoix, maar ook bij latere muziek, waarover veel meer te vertellen valt dan in dit boek staat. Het hoofdstuk over de geschiedenis van de uitvoeringspraktijk van Schumanns Celloconcert kan gemakkelijk worden uitgebreid tot een boek over de geschiedenis van de uitvoeringspraktijk waarin, zo zal blijken, ook de uitvoering van muziek van na Mozart en Beethoven waarover veel meer bekend is gestuurd wordt door hedendaagse perspectieven. De schrijver Milan Kundera demonstreerde dat aan de hand van de muziek van Janácek en hetzelfde is mogelijk bij Bartók, Stravinsky, de drie van de Tweede Weense School, Boulez en nog recentere figuren. Ook die projecten zullen de puristen een gruwel zijn, maar ze illustreren de rijkdom aan nieuwe perspectieven die mogelijk is bij echt interessante muziek. Is de componist nog in leven of nog geen twee generaties dood, dan kan de wil van de componist ontaarden in een protestantse omgang met muziek en vraagt afwijking van de bron veel moed en tact. Hoe overtuigender en muzikale het nieuwe perspectief, hoe meer de katholieke omgang gaat prevaleren en hoe meer musici moeten vechten met de traditie. Taruskin zette voor iedereen die verder kijkt dan de illusie van een kenbare bron de deur open, Bruno Forment (hij nam de redactie op zich) alsmede zijn auteurs kijken goed rond en nodigen uit anderen uit in de toekomst nog verder te kijken. index | ||