Boeken

 Duitse uitgeverij Dohr met boeken over muziek

 

© Aart van der Wal, april 2013

 

De Duitse uitgeverij Dohr (klik hier voor de website) heeft op muziekgebied veel te bieden: naast een riante collectie bladmuziek en cd's heeft Dohr een groot aantal boeken over muziek in de collectie. Enige tijd geleden ontving ik spontaan maar liefst negen boeken die niet alleen het lezen, maar ook het aanzien meer dan waard bleken. Echte kloeke boeken, niet van die miezerige paperbacks die al na kort gebruik uit elkaar vallen en daardoor alleen al als studiebron en naslagwerk volkomen ongeschikt zijn. De inhoud van het boekenpakket bestond zonder uitzondering uit fraai vormgegeven 'hard covers' die zodanig vakkundig en met liefde voor het boekbindersvak waren ingenaaid dat eenmaal plat op de (schrijf)tafel de opengeslagen pagina's keurig op hun plaats bleven (hoeveel boeken heb ik hier niet waar ik op de rand een zwaar voorwerp zoals een nietmachine op moet leggen om te voorkomen dat de bladzijden spontaan, als door een kaboutertje, worden omgeslagen). En welk boek vind je tegenwoordig nog een leeslint? Maar goed, dat is het uiterlijk, terwijl in dit geval (ik heb het immers niet over een speciaal op de typografie gerichte uitgave) het binnenwerk uiteraard nog veel belangrijker is. Ik werd ook in dit opzicht niet teleurgesteld, want de uitgaven zijn van 'Kopf bis Fuss' doortrokken van de welbekende Duitse 'Gründlichkeit'. Wie zich musicologisch wil oriënteren en de Duitse taal redelijk machtig is (ik heb het hier niet over literatuur volgens de stilistische receptuur van een Thomas Mann of een Robert Musil) kan bij Dohr uitstekend terecht, zij het dan dat u dan dit geval wel een uitgebreide en gebruikersvriendelijke website, maar geen 'fysieke' winkel tot uw beschikking hebt. Hoewel ik voetstoots aanneem dat de uitgever niet alleen via het internet zijn producten aanbiedt, maar dat - net als in ons land - ook via de fysieke distributiekanalen aan boekwinkels wordt geleverd.

Zijstapje
Boekwinkels op muziekgebied! Even een zijstapje. Als ik in Wenen ben ga ik eerst even een kijkje nemen bij Doblinger, bekend als muziekwinkel en muziekuitgever, in de Dorotheergasse, midden in het imposante centrum van deze muziekstad, op een steenworp afstand van het Albertina en schuin tegenover het Graben Hotel, dat vroeger nog anders heette: 'Zum Goldenen Jägerhorn', waar regelmatig zulke kleurrijke figuren te vinden waren als Franz Grillparzer (de tekst op het grafmonument van Franz Schubert is van hem: ' Die Tonkunst begrub hier einen reichen Besitz, aber noch viel schönere Hoffnungen', alsof Schubert tijdens zijn korte leven nog niet voldoende beloften had ingelost.) en later ook Franz Kafka en de onafscheidelijke Max Brod, en Peter Altenberg (jawel, van Bergs Altenberg-Lieder; en zijn schrijftafel staat er nog steeds).
Dat is ook het aardige van fysiek winkelen, in een boekwinkel in zo'n achterafstraat (je loopt er zo voorbij, flanerend langs de weelderige etalages aan de Graben): je bent er met gelijkgestemden en soms zelfs een 'bekende': een dirigent of een solist die net zo nieuwsgierig grasduint als jij. Of iemand die op zoek is naar een hobo of een hoorn en, gewapend met bladmuziek, het instrument eerst wil proberen. U begrijpt, de gouden klanken waaieren door de winkel!

Uitgeverij Dohr
Verlag Dohr werd in 1990 in Köln-Bickendorf opgericht door Christoph Dohr. Twee jaar later werd Köln-Rheinkassel de nieuwe zetel, en sinds 2010 opereert de uitgeverij vanuit Bergheim-Ahe, in de deelstaat Noordrijn-Westfalen, vanaf Keulen niet meer dan een halfuurtje met de auto.

Met jaarlijks rond de honderd nieuwe uitgaven behoort Verlag Dohr tot een van de belangrijkste muziekuitgevers in Europa. Een uitgever bovendien die een groot aantal onderscheidingen in de wacht sleepte en ieder jaar op de bekende Buchmesse in Frankfurt te vinden is. Nnaast ruim tweeduizend leverbare boektitels is er een aparte afdeling voor muziekdragers en een enorme voorraad bladmuziek met werk van componisten uit met name de achttiende, negentiende en twintigste eeuw.

Fermate
Christoph Dohr werd vanaf 1990 eigenaar en distributeur van het muziektijdschrift 'Fermate', dat al sinds 1982 bestond en dat zich in eerste instantie richtte op het gebied in en rond Düsseldorf. Het tijdschrift publiceerde de meest uiteenlopende wetenswaardigheden over de muziek in de regio, waaronder een uitgebreide concertagenda. Na de overname door Dohr werd de actieradius aanzienlijk uitgebreid naar het gehele Rijnland. 'Fermate' verscheen viermaal per jaar en telde gemiddeld zo'n vijftigtal pagina's. Het tijdschrift heeft het uiteindelijk bijna drie decennia volgehouden, van 1982 tot 2010, met in totaal dertig jaargangen, meer dan honderd uitgaven en maar liefst ruim vijfduizend pagina's. Op de website van Dohr is een Fermate-archief ingericht.

Pianomuseum
In Bergheim-Ahe staat Haus Eller, waarover Ursula en Christoph Dohr de scepter zwaaien, een fraai pand dat onder monumentenzorg valt en plaats biedt aan een groot aantal historische toetsinstrumenten. Een deel daarvan is gerestaureerd en speelbaar gemaakt. Er worden niet alleen regelmatig concerten op gegeven die gratis toegankelijk zijn, maar de oude instrumenten worden tevens gebruikt in cd- en omroepproducties. Bijzonder interessant is de naastgelegen muziekbibliotheek die letterlijk uitpuilt van de vakliteratuur op het gebied van piano's, klavecimbels en orgels, en van musici die deze instrumenten bespeelden. Kortom, huize Eller is een waar eldorado voor de liefhebber.

Boekenlijst

 

Christina Drexel: Carlos Kleiber. einfach, was dasteht!
ISBN 978-3-936655-89-6,
330 blz., gebonden, geïllustreerd, met leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2010; Prijs € 34,80

Het eerste van de negen boeken heb ik vrijwel in een adem uitgelezen: 'Carlos Kleiber. einfach, was dasteht!' van Christina Drexel. In twee uitvoerige hoofdstukken wordt de dirigeerkunst van deze grote dirigent uit de doeken gedaan, voorafgegaan door een korte biografie en een fascinerende ontleding van de vele aspecten van het dirigeren in het algemeen, bezien vanuit verschillend perspectief. In de twee afsluitende hoofdstukken vinden we interessante commentaren van tijdgenoten op de mens en de kunstenaar Carlos Kleiber, tempografieken van de tweede akte van La Bohème onder Kleiber, een gedetailleerde bronvermelding en een compleet discografisch en videografisch overzicht.
Het derde hoofdstuk, 'Analyse der Arbeits-, Dirigier- und Musizierweise Carlos Kleibers' brengt ons het dichtst bij het vakmanschap van de dirigent. Er wordt diep ingegaan op kwesties als de functionaliteit van Kleibers aantekeningen in de partituur (met de Tristan-prélude als bijzonder overtuigend voorbeeld), Kleibers visie op interpretatieconcepten, de opstelling van de instrumenten op het podium, betekenis en werkingssfeer van Kleibers tempi in Puccini's La Bohème en de daarbij behorende vergelijkingen met andere dirigenten, de 'vertaling' van partituurstudie naar repetitie en - niet minder belangrijk - de dirigeergestiek (waaronder de slagtechniek) in relatie tot het individuele klankkarakter.

Dexels vlot geschreven monografie (feitelijk in gedrukte vorm het proefschrift waarop zij is gepromoveerd) neemt u moeiteloos mee de diepte in zonder in een soort van musicologisch droogzwemmen te vervallen. Tien tegen een dat u na lezing meer van de kunst van het dirigeren begrijpt dan u misschien voor mogelijk had gehouden, met als bonus dat ook de muziek zelf misschien (nog) meer gaat spreken. Einfach, was dasteht!

 
   
   
   
   
   
   
   
   
   

Oper mit Herz - Das Musiktheater des Joachim Herz -
Bd. 1, Von der Barockoper zum Musiktheater

(heruitgegeven door Michael Heinemann en Kristel Pappel)
ISBN 978-3-936655-92-6,
360 blz., gebonden, met notenvoorbeelden, register en leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2010

Oper mit Herz - Das Musiktheater des Joachim Herz -
Bd. 2, Zwischen Romantik und Realismus

(heruitgegeven door Michael Heinemann en Kristel Pappel)
ISBN 978-3-936655-93-3,
294 blz., gebonden, met notenvoorbeelden, register en leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2011

Oper mit Herz - Das Musiktheater des Joachim Herz -
Bd. 3, Musiktheater in der Gegenwart

(heruitgegeven door Michael Heinemann en Kristel Pappel)
ISBN 978-3-936655-94-0,
392 blz., gebonden, met notenvoorbeelden, register en leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2012

Prijs 3 delen: € 99,40 (ook afzonderlijk leverbaar:
deel 1 € 34,80; deel 2 € 29,80; deel 3 € 34,80)

Levensloop van Joachim Herz: klik hier
Interview met Joachim Herz: klik hier

Joachim Herz in zijn studeerkamer

De Duitse intendant en theaterregisseur Joachim Herz (Dresden, 1924-Leipzig, 2010) was ondanks de soms op heftige toon gevoerde discussies en zijn geschreven polemieken over muziektheater en regie, zeker geen dogmaticus die per se wilde vasthouden aan zijn eigen waarheid en daarom weinig ophad met andersgestemden. Integendeel, hij liet altijd ruimte voor andere meningen, ook als die volkomen tegengesteld waren aan zijn eigen opvattingen en ervaringen. Misschien was het wel een van zijn wezenskenmerken dat hij niets liever wilde dan tegengestelde meningen van repliek te dienen, daarbij stevig geholpen door zijn grote eruditie. Hij vond het aan zijn stand verplicht, standpunten uitwisselen op grond van goede argumenten. Herz was bepaald niet de man van de losse flodders, niet aan de gesprekstafel, niet achter zijn bureau en niet in het theater. Wat hij ook ondernam, hij bereidde zich altijd tot in de puntjes voor. Geen wonder dus dat hij nooit aan een opera begon zonder gedegen voorbereiding: die vond hij ook in het muziektheater essentieel, want kennis ging bij hem vóór de praktijk (waaruit hij dan later weer kennis putte). Géén Mahagonny of Don Giovanni zonder eerste álles over deze opera's te weten, ze intellectueel te 'meistern', zowel wat de historische achtergronden, de tekst als de muziek betrof: die triptiek was voor hem het vertrekpunt. Hoe ver dat kon gaan blijkt wel uit deze drie kloeke delen, die de weerslag vormen van Herz' inzichten op het gebied van de dramaturgie, afgewisseld met een ware stortvloed van speeches, programmatoelichtingen, polemieken, essays en brieven. Tezamen vormen ze een ware 'fundgrube' voor de in het muziektheater geïnteresseerde liefhebber. Met ruim duizend bladzijden is het een lijvige uitgave geworden, maar dan nog is het slechts een relatief klein deel van hetgeen Herz heeft geschreven of gepubliceerd tussen 1950 en 2010. Licht ironisch, met een zekere distantie jegens zijn eigen rol binnen het geheel, laat Herz de lezer voortdurend genieten van zijn fenomenale kennis van en rond het muziektheater, de kwaliteit van zijn analyses, zijn gekruide opvattingen over de eigentijdse ensceneringen en hoe het theater zich in meer dan een halve eeuw (zij het bezien vanuit zijn gezichtsveld) heeft ontwikkeld. Herz stond erbij maar keek er niet alleen naar: hij stond er middenin en heeft in die ontwikkeling een belangrijke rol gespeeld; en niet alleen in eerst de DDR, maar later ook in de Bondsrepubliek.

In de drie opeenvolgende delen komt veel voorbij: in deel 1, na een bondige inleiding over het theater in het algemeen, worden onderwerpen behandeld als de barokopera, opera's van Gluck, Mozart, Beethoven, Weber, het belcanto en het fenomeen Wagner; in deel 2 Verdi, de Russische en Tsjechische opera, Bizet, verismo en Puccini, Richard Strauss, Berg, operette en musical; in deel 3, na eerst enige autobiografische notities, Bertolt Brecht en Kurt Weill, de 'modernen' Prokofjev, Joseph Haas, Egk en Gotovac, Kurka, Mohaupt, Meyer, Sjostakovitsj, Britten, Ligeti, Nono, Hanell, Henze, Schnittke, Katzer en Mayer, en dan tot slot een aantal hoofdstukken over kwesties als de kunst in de DDR, opera en enscenering, de tekst als struikelblok, de repetitieproblematiek en de steeds weer opduikende kwesties omtrent 'Werktreue', realistisch muziektheater, inspiratie en handwerk.

 

Eckart Haupt: Flöten - Flötisten - Orchesterklang,
Die Staatskapelle Dresden zwischen Weber und Strauss

(deel 2 uit de serie Studien zum Dresdner Musikleben im 19. Jahrhundert,
heruitgegeven door Michael Heinemann en Hans-Günter Ottenberg)
ISBN 978-3-936655-91-9
291 blz., gebonden, geïllustreerd, met notenvoorbeelden, register, stofomslag en leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2011; Prijs € 49,80

klik hier voor de website van Eckart Haupt

De Duitse fluitist, docent en voormalige orkestmusicus Eckart Haupt gold als een van de meest getalenteerde fluitisten van zijn generatie. Geboren op 2 november 1945 in Zittau, Saksen, groeide hij op in Görlitz, studeerde hij in Dresden fluit bij Fritz Rucker en compositie bij Manfred Weiss, waarna hij als orkestmusicus in dienst trad in Dessau en later Berlijn. In 1970 engageerde Kurt Masur hem als solofluitist van de Dresdner Philharmonie, in 1981 gevolgd door zijn benoeming bij de Sächsische Staatskapelle Dresden onder chef-dirigent Herbert Blomstedt. In 1992 werd Haupt solofluitist bij het (ad hoc) orkest van de Bayreuther Festspiele. En alsof dat nog niet genoeg was trok Haupt als solist de wereld over.

 
 
Eckart Haupt

Niet alleen beheerste Haupt een groot deel van het fluitrepertoire vanaf de barok tot de eigentijdse muziek, maar hij was tevens betrokken bij nieuwe uitgaven van de op het oorspronkelijke manuscript gestoelde bladmuziek van componisten als Johann Joachim Quantz en Pierre-Gabriel Buffardin. Ook op discografisch gebied onderscheidde Haupt zich met een groot aantal bekroonde opnamen, onder meer van fluitmuziek van Johann Sebastian Bach en van diens zoon Carl Philipp Emanuel.
Haupt doceert nog steeds aan het conservatorium van Dresden en heeft een groot aantal master classes op zijn naam staan. Zijn volle prijzenkast vormt een van de bewijzen van zijn indrukwekkende vertolkingskunst.
In 2010 promoveerde hij op 'Die Einführung der Böhmflöte in der Dresdner Hofkapelle'. Een jaar later publiceerde Dohr Verlag de door Haupt naderhand bewerkte dissertatie als deel 2 in de serie 'Studien zum Dresdner Musikleben im 19. Jahrhundert'.

Haupt is niet alleen een begenadigd schrijver, maar tevens een groot kenner van de muziekgeschiedenis in en rond Dresden. In het uitstekend gedocumenteerde boek wordt in zes hoofdstukken behalve de technische ontwikkeling van de fluit tevens de daarmee samenhangende uitvoeringspraktijk uitvoerig uit de doeken gedaan. Haupt heeft zoveel te melden dat het de lezer -dat geldt trouwens ook voor degenen die op dit gebied al de nodige kennis bezitten! - herhaaldelijk zal duizelen, maar het is een onweerstaanbare combinatie geworden dankzij Haupts vlotte pen, zijn enorme kennis van zaken en zijn fascinerende verslag van zijn strooptochten langs musea, archieven, bibliotheken en uitgevers. Wie het boek aandachtig heeft gelezen weet niet alleen heel veel over de fluit als solo- en orkestinstrument, maar ook over het muziekleven in en rond Dresden. Een greep uit de onderwerpen: klankverschillen bij de traditionele Böhmfluit, de bouw van houtblaasinstrumenten in München ten tijd evan Böhm, de verschillende fluitmechanieken, Britse, Franse en Duitse fluiten, de fluitisten van de Dresdner Kapelle, de generatiewisseling rond 1900 en 1920, de betekenis en beoordelingscriteria van de Goldberg-verzameling, fluitenmakers in Saksen, hoge eisen aan fluitisten in de partituren van Richard Strauss, solofluitisten in symfonische concerten, operapremières en kamermuziek, Wagner en de Böhmfluit, Böhmfluit en Reformfluit bij het Gewandhausorchester.

 

Klaus Martin Kopitz: Beethoven, Elisabeth Röckel und das Albumblatt 'Für Elise'
ISBN 978-3-936655-87-2,
80 blz., gebonden, geïllustreerd, met notenvoorbeelden en leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2010; Prijs € 12,80

Wie was die 'Elise' voor wie Beethoven het misschien wel een van de bekendste pianostukken uit de muziekgeschiedenis schreef? Lange tijd werd gedacht aan Therese von Malfatti, dochter van een Weense arts op wie de componist het (zoveelste) oogje had laten vallen. Nu zijn Therese en Elise wel twee verschillende namen, maar ook daarvoor had men iets 'origineels' bedacht: dat het opschrift op het pas 43 jaar na Beethovens dood in 1827 door de Leipziger uitgever Kahnt gepubliceerde albumblad door de uitgever verkeerd was gelezen: er stond niet Elise, maar Therese. En als het Therese niet was moest het wel Elisabeth de Robiano zijn, al bleek die naam uiteindelijk niet meer dan een schot in het duister (of een losse flodder zo u wilt). Daarmee was het aantal kandidaten echter nog niet uitgeput, want er circuleerden nog meer namen, zoals die van Elise von der Recke, de muzikale dochter van de aan de dom in Bremen verbonden cantor Christian Müller. Uiteindelijk vielen ze een voor een af, met inbegrip van die andere Elisabeth: de sopraan Elisabeth Röckel, in Beethovens tijd een gevierde operazangeres. Alleen Therese Malfatt kon zich als meest waarschijnlijke 'Widmungsträgerin' nog lange tijd handhaven.
Dat veranderde ingrijpend toen de Duitse, gerenommeerde Beethoven-onderzoeker en muziekwetenschapper Klaus Martin Kopitz (hij is onder meer de auteur van het tweedelige standaardwerk Beethoven aus der Sicht seiner Zeitgenossen ) zijn muziekhistorische pijlen wel degelijk richtte op Elisabeth Röckel. Hij had na veel spit- en graafwerk in het archief van de Weense Stephansdom historische documenten gevonden die zijn stelling onderbouwden dat het toch echt Elisabeth Röckel moest zijn geweest aan wie Beethoven het pianostukje had opgedragen. Maar wanneer zou dat dan geweest moeten zijn? Het manuscript bevatte wel een datum maar geen jaartal: 27 april. Schetsen die worden bewaard in het Beethovenhaus in Bonn gaven echter uitkomst: daaruit bleek dat het 1810 moet zijn geweest, want op datzelfde schetsblad staan namelijk ook schetsen voor de toneelmuziek bij Egmont, met in Beethovens handschrift: 3 juni 1810. De toen al behoorlijk hardhorende componist die zich al geruime tijd langs de richels bewoog van wat nog net sociaal aanvaardbaar was, moet het juweeltje hebben gecomponeerd omdat hij of hevig verliefd was op de 23 jaar jongere Elisabeth, of haar op zijn minst een bijzonder warm hart toedroeg. Wat daarbij opvalt is dat het werkje duidelijk bedoeld lijkt voor de pianostudent(e) die nog niet al te ver is gevorderd, in tegenstelling tot de stukken die hij voor zijn leerlingen in gedachten had: die waren althans moeilijk genoeg om bij de grote meester toch vooral de pianolessen niet te verzuimen.

Beethoven kende Fräulein Röckel goed: ze was de zus van de tenor Joseph August Röckel, die in 1806 nog een rol vervulde in de door de componist geleide opera Fidelio. Kopitz laat er geen misverstand over bestaan dat Elisabeth tot Beethovens enge vriendenkring behoorde. In 1813 trouwde Elisabeth, met de componist en dus 'concurrent' Johann Nepomuk Hummel. De naam Elise komt overigens niet uit de lucht vallen: kort na de bevalling werd het eerste kind van het echtpaar Hummel in de Stephansdom gedoopt. Het doopregister getuigt ervan: op 9 maart 1814 vond de heugelijke gebeurtenis plaats, waarbij de moeder, Elisabeth zich liet inschrijven als Maria Eva Elise. In 1816 verliet het gezin Hummel Wenen om zich eerst in Stuttgart te vestigen, en vanaf 1819 in Weimar. Uit correspondentie blijkt echter dat Beethoven het contact met de Hummels ondanks die verhuizingen niet verloor. Integendeel, nog in 1827 kreeg Elise een haarlok en een ganzenveer van haar bewonderaar. Ze bewaarde tot aan haar dood in 1883 de beide relikwieën zorgvuldig. Kopitz heeft het allemaal haarfijn uitgezocht en gedocumenteerd, maar het alleraardigste van het boekje is wel dat hij de lezer ook meeneemt langs allerlei fascinerende zijpaden die ten slotte net zo belangrijk blijken te zijn als de hoofdweg. Sterker nog, die hoofdweg blijkt alleen begaanbaar te zijn als de zijpaden niet worden overgeslagen. Kopitz is teveel wetenschapper om er een soort detectiveroman van te maken, maar spannend is zijn relaas wel degelijk.

 

Anke Steinbeck: Jenseits vom Mythos Maestro -
Dirigentinnen für das 21. Jahrhundert
ISBN 978-3-936655-74-2,
220 blz., gebonden, met grafieken en register
Verlag Dohr, Köln, 2010; Prijs € 27,80

Willen we wel vrouwen als dirigent? Kunnen we een vrouw een heel orkest toevertrouwen? Er duikt misschien wel net zo´n andere merkwaardige parallel op: "Vrouwen kunnen niet autorijden." Zelfs diegenen die de emancipatie een warm hart toedragen kunnen er maar moeilijk toe komen om in het begrip ´maestro´ iets anders te zien dan een man. Feit is wel dat het dirigentenwereldje vrijwel uitsluitend door mannen wordt bevolkt, hoewel dat vooral opgeld doet in de professionele muziekwereld, want hoeveel amateurgezelschappen en dan met name koren zijn er niet die door vrouwen worden geleid? En die dat goed doen? Ook vrouwelijke concertmeesters zijn minder zeldzaam dan we geneigd zijn te denken, waaronder zelfs gerenommeerde, zoals Candida Thompson bij Sinfonietta Amsterdam en Petra Müllejans bij het Freiburger Barockorchester. Maar goed, dirigeren wordt toch voornamelijk geassocieerd met een 'mannenwereld', al zijn er ook in dit métier uitzonderingen die er kwalitatief niet om liegen. Voorbeelden van uitstekende vrouwelijke dirigenten zijn - wie kent ze niet? - Marin Alsop, Simone Young, Jane Glover, Nathalie Stutzmann (tevens een gevierde alt) en Emmanuelle Haïm. In dit geval hebben de vooroordelen het linea recta verloren van vakmanschap.
Anke Steinbeck haalt veel van stal om de problematiek rond het fenomeen van de vrouwelijke dirigent helder over het voetlicht te brengen. Er zit inderdaad nogal wat aan vast, maar gelukkig behandelt de auteur de vele facetten ervan op een heldere, goed gestructureerde wijze. In haar dissertatie uit 2009, die het jaar daarop in boekvorm verscheen, worden kwesties behandelt als damesorkesten, de vrouwelijke pioniers op het dirigentenplatform, tussen vrouwenbeweging en beroep, de moeizame integratie van vrouwen in een mannenwereld, geslacht, kracht en lichaam in topsport, de creatieve vrouw als moderne nomade, de opleiding aan de Duitse conservatoria, dirigentenconcoursen, vrouwelijke dirigenten van de tweede generatie, rollenspel, media, vooroordelen, naast een aantal zeer verhelderende interviews.

 

Schumann Briefedition - Serie II, Freundes und Künstlerbriefwechsel, Band 1, Robert und Clara Schumann mit der Familie Mendelssohn (onder redactie van Thomas Synofzik en Michael Heinemann) ISBN 978-3-86846-012-4,
517 blz., gebonden, met register en leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2009; Prijs € 69,80

Klik hier voor een volledig overzicht:
http://www.schumann-briefedition.de/

Dirigent Roger Norrington merkte eens op dat als Mozart voor de zaterdag componeerde, Beethoven dat deed voor de eeuwigheid. Beethovens manuscripten maar ook zijn nalatenschap in de vorm van notities en brieven wijzen erop dat hij zich volkomen bewust was van zijn belang als componist, ook als hij er niet meer zou zijn. Iets soortgelijks vinden we terug bij de Schumanns, die als een kloek waakten over hun correspondentie (de verzameling telt alleen al zo'n tienduizend brieven van de Schumanns) en die Robert nauwgezet bijhield. Geen toeval dus dat er zo ontstellend veel bewaard is gebleven: wij mogen ons erover verbazen dat het echtpaar nog tijd heeft weten te vinden voor het componeren en musiceren, zo overstelpend is de voorraad zakelijke en privénotities, liefdesbrieven, brieven over opvoedingskwesties, verslagen over het Europese muziekleven, de bijna onoverzienbare berg correspondentie met een groot aantal muziekuitgevers verspreid over vrijwel geheel Europa, en dan uiteraard concepten voor artikelen voor Roberts 'Neue Zeitschrift für Musik' (in eerste instantie een gezamenlijke onderneming van Robert, Ludwig Schuncke, een van zijn beste vrienden, en zijn toekomstige schoonvader Friedrich Wieck, waarvan het eerste nummer verscheen op 3 april 1834). Uit andere bronnen weet ik hoe interessant het is om de vele verbeteringen te zien die Schumann aanbracht in de aan hem toegezonden teksten voor plaatsing in zijn muziektijdschrift. Ze tonen aan dat de redacteur Schumann niet snel tevreden was en dat hij menigmaal dieper en verder dacht dan de schrijvers. Soms heeft hij aan het origineel zoveel gedokterd dat het origineel niet goed herkenbaar meer is.

Het valt aan de hand van de toegezonden eerste band van de tweede serie uiteraard niet op te maken hoeveel interessant materiaal er uiteindelijk in de in totaal zo'n zevenentwintig delen opduikt, maar op zijn minst zijn de verwachtingen hooggespannen, afgaande op die eerste band met de met de familie Mendelssohn gewisselde brieven en de vele muzikale grootheden (dan heb ik het nog niet over belangrijke dichters en beeldende kunstenaars) waarmee het echtpaar Schumann correspondeerde. Om er slechts een aantal in een illustere rij te noemen: Eduard Bendemann, Johannes Brahms, Joseph Joachim, Theodor Kirchner, Ferdinand Hiller, Franz Liszt, Ignaz Moscheles en Richard Wagner. Wat we al wisten van de brieven van andere grote componisten: ze konden niet alleen goed componeren, maar stonden ook als briefschrijver hun mannetje. Ik roep slechts Beethoven in herinnering, al moet worden gezegd dat met hem vergeleken zijn collega Robert Schumann werkelijk de vriendelijkheid en beleefdheid zelve was.

 

Takashi Numaguchi: MISSA SOLEMNIS -
Beethovens "Missa solemnis" im 19. Jahrhundert.
Aufführungs- und Diskursgeschichte
ISBN 978-3-936655-32-4,
539 blz., gebonden, met notenvoorbeelden, overzichten, register en leeslint
Verlag Dohr, Köln, 2006; Prijs € 49,80

De Japanse muziekwetenschapper Takashi Numaguchi promoveerde in 2006 aan de universiteit in Dortmund op het ontstaan en de receptie van Beethovens Missa solemnis (voltooid in 1823) in de negentiende eeuw, waarna zijn dissertatie al vrij kort daarop bij Verlag Dohr in druk verscheen. Het is een lijvig boekwerk geworden van maar liefst 539 pagina's, waarin werkelijk geen enkele door de geschiedenis gevormde steen op zijn plaats blijft en na een gedegen muzikale analyse (Numaguchi treedt hier in de voetsporen van Georgiades, Dahlhaus, Schmidt-Görg, Klein en Riezler) met name de negentiende-eeuwse muziekkritiek aan een onderzoek heeft onderworpen. Ook wat dat laatste betreft zijn anderen hem reeds voorgegaan: Friedrich Coenen met zijn 'Beethovens Kirchenmkusik im deutschen Urteil des 19. Jahrhunderts', waarop hij in 1949 was gepromoveerd en dat een jaar later in boekvorm verscheen, ISBN 978-3-937788-12-8) en Stefan Kunze met zijn in 1996 verschenen 'Ludwig van Beethoven. Die Werke im Spiegel seiner Zeit, gesammelte Konzertberichte und Rezensionen bis 1830', ISBN 978-3-89007-337-8.

Zijn boek bestaat uit drie delen. In deel I beschrijft de auteur de Aufführungs-und Diskursgeschichte, deel II bevat een overzicht van alle uitvoeringen van de Mis in D tussen 1824 en 1900,, en deel III bestaat uit wat de auteur de "Reader" noemt, met alle reacties op de compositie in alle mogelijke tijdschriften, kranten, kronieken en boeken tussen 1824 en 1900, zijn opgenomen. Het lijkt misschien zo op het oog het doorwrochte werk van een in de materie goed ingevoerde statisticus met muzikale eigenschappen (dat wel), maar gelukkig is daarvan geen enkele sprake. Mede dankzij de vele invalshoeken die zowel de auteur koos als die terug zijn te vinden in de vele kritieken die in het boek zijn opgenomen krijgen we, niet in de laatste plaats ook door de kruisverbanden die Numaguchi de lezer voorhoudt, een zelfs verrassend beeld van Beethovens meest imposante geloofsbelijdenis gezien in het licht en vooral de analyse van zijn tijd. Zo plaatst hij de Missa in de context van het in het katholicisme ingebedde caecilianisme van de Regenburgse school, een stroming die zowel het gregoriaans als de polyfone koormuziek uit lang vervlogen tijden (Palestrina, Obrecht, Ockeghem, Des Prez) een dominante plaats wilde geven in de negentiende-eeuwse kerkmuziek (een ontwikkeling die we terugvinden in sommige motetten van Anton Bruckner). De opmerking van Adorno dat de stilistische kenmerken van Beethovens Missa menigmaal verwant zijn aan de imitatiestijl van een Ockeghem en Des Prez is niet verwonderlijk. Bovendien: Beethoven bestudeerde uitvoerig de oude kerktoonsoorten, wat indirect impliceert dat hij aansluiting zocht bij het 'oude en beproefde'. Numaguchi heeft alles bijeengenomen een waar standaardwerk afgeleverd dat niet alleen voor muziekwetenschappers van belang is, maar dat ook musici en leken nieuwe inzichten geeft in een van de grootste, zo niet het grootste geloofswerk van de negentiende eeuw.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links